Samenvatting
- Subklinische hypothyreoïdie gaat gepaard met aspecifieke klachten, zoals vermoeidheid, cognitieve en depressieve klachten, subtiele afwijkingen in het lipidespectrum, verhoging van het risico op hart- en vaatziekten, ovulatoire disfunctie en een negatief effect op de psychomotorische ontwikkeling van de foetus en het verloop van de zwangerschap.
- Subklinische hyperthyreoïdie gaat gepaard met boezemfibrilleren, osteoporose en dementie.
- Er zijn onvoldoende prospectieve studies met harde uitkomstmaten voorhanden om te komen tot gefundeerde algemene aanbevelingen en men zal op individuele basis moeten besluiten te behandelen of niet.
- Bij subklinische hypothyreoïdie valt behandeling te overwegen bij aanwezigheid van antistoffen tegen schildklierperoxidase, een thyreoïdstimulerend-hormoon(TSH)-concentratie hoger dan 10 mE/l, aanwezigheid van een of meer risicofactoren voor hart- en vaatziekten, onvervulde zwangerschapswens bij ovulatiestoornissen, en zwangerschap. Bij klachten van vermoeidheid en zeker bij klachten van cognitieve of depressieve aard kan men een 3 maanden durende proefbehandeling overwegen, hetgeen bij circa 25 van de personen leidt tot afname van de klachten. Omdat aan behandeling ook nadelen kleven, adviseren wij in de overige gevallen tot een expectatief beleid, met jaarlijkse controle van de TSH-concentratie.
- Bij subklinische hyperthyreoïdie adviseren wij behandeling te overwegen bij een nodulair struma, met name bij boezemfibrilleren. Bij persisterende subklinische hyperthyreoïdie zonder de aanwezigheid van een nodulaire schildklierziekte lijkt een expectatief beleid gerechtvaardigd.
artikel
Zie ook de artikelen op bl. 1153, 1156 en 1159.
Met het beschikbaar komen van een gevoelige bepaling voor thyreoïdstimulerend hormoon (TSH) is het aantal laboratoriumaanvragen voor een TSH-test sterk gestegen, met name in de huisartsenpraktijk. Bij een afwijkende TSH-uitslag volgt bepaling van de serumconcentratie vrij T4 (FT4). Valt de FT4-bepaling normaal uit, dan spreekt men al gauw van ‘subklinische hypothyreoïdie’ bij een verhoogde TSH-concentratie en van ‘subklinische hyperthyreoïdie’ bij een verlaagde TSH-concentratie. Stilzwijgend neemt men hierbij aan dat een schildklieraandoening de oorzaak van de afwijkende TSH-waarde is. Er zijn echter diverse andere oorzaken van een te hoge of te lage TSH-concentratie bij aanwezigheid van een normaal FT4, bijvoorbeeld interferentie in de TSH-bepaling door heterofiele antistoffen, sommige farmaca, en bepaalde niet aan de schildklier gerelateerde ziekten, waaronder het ‘nonthyroidal illness’-syndroom. Deze oorzaken zijn meestal eenvoudig uit te sluiten op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek. Verder onderzoek (bijvoorbeeld bepaling van thyreoïdperoxidase(TPO)-antistoffen bij een verhoogde TSH-concentratie of schildklierscintigrafie bij een verlaagde TSH-concentratie) kan dan aannemelijk maken of er een schildklieraandoening is of niet.
De TSH-bepaling zal als eerste een afwijkend resultaat laten zien bij de ontwikkeling van euthyreoïdie naar hypothyreoïdie of hyperthyreoïdie (tabel 1). Dit is te begrijpen uit het loglineaire verband tussen serum-TSH-concentratie en FT4.1 De thyreotrope cel in de hypofyse is gevoelig voor kleine veranderingen in het FT4, waardoor geringe veranderingen in de T4-productie niet leiden tot serum-FT4-waarden buiten het referentie-interval, maar wel tot TSH-waarden buiten het referentie-interval van 0,4-4,0 mE/l. Bij subklinische hypothyreoïdie ligt de FT4-waarde beneden en bij subklinische hyperthyreoïdie boven het gemiddelde van de normale populatie, maar nog steeds binnen de boven- en benedengrenzen van de normaalwaarden.
Moeilijker te begrijpen is waarom sommige patiënten met een subklinische schildklierfunctiestoornis klachten hebben (die kunnen verbeteren na specifieke behandeling), en andere patiënten (met vaak dezelfde FT4-waarden) vrij van klachten zijn.2 Een recente Deense studie heeft hierover meer inzicht verschaft.3 Het blijkt dat ieder individu een bepaald ‘setpoint’ van de hypofyse-schildklieras heeft, dat wil zeggen, een voor het individu unieke combinatie van streefwaarden van serum-FT4 en TSH-concentratie. De intra-individuele variatie van serum-FT4 en TSH-concentratie is beperkt en beweegt zich rondom de streefwaarden. Met andere woorden, de interindividuele variatie (waaruit de normaalwaarden worden afgeleid) is veel groter dan de intra-individuele variatie: iedere persoon heeft zijn of haar eigen, relatief kleine referentie-interval, dat echter niet als zodanig bekend is bij de interpretatie van de schildklieruitslagen. Stel dat twee patiënten (A en B) met een subklinische hypothyreoïdie beiden dezelfde FT4-concentratie hebben van 12 pmol/l en stel dat het setpoint voor FT4 bij patiënt A ligt op 18 pmol/l, dan betekent dit een afname van 6 pmol/l of een vermindering van circa 33 in de T4-productie. Als het setpoint voor FT4 bij patiënt B lag op 15 pmol/l, is er een afname van 3 pmol/l, een daling in de T4-productie van slechts circa 16. Het is voorstelbaar dat patiënt A wel klachten heeft en patiënt B niet.
De term ‘subklinische schildklierfunctiestoornis’ is dan ook ongelukkig gekozen, daar deze suggereert dat er bij deze stoornis geen klinisch waarneembare klachten of verschijnselen van een teveel of tekort aan schildklierhormoon voorkomen, hetgeen lang niet altijd het geval is.2 Beter zou het zijn het adjectief ‘subklinisch’ te laten vervallen en te spreken van ‘graad-1’-, ‘graad-2’- en ‘graad-3’-hypo- of hyperthyreoïdie (respectievelijk alleen subklinisch, gering en manifest). De termen ‘subklinische hypothyreoïdie’ en ‘subklinische hyperthyreoïdie’ zijn echter zo ingeburgerd dat wij ze hier ook gebruiken. In dit caput selectum geven wij richtlijnen hoe tot een juiste diagnose van subklinische hypo- of hyperthyreoïdie te komen (om overdiagnostiek te vermijden), en geven wij aanbevelingen wanneer behandeling gewenst is (om overbehandeling te vermijden). Met name over het nut van behandeling bestaat veel onduidelijkheid, ook al omdat weinig uitkomsten van langetermijnstudies bekend zijn.
subklinische hypothyreoïdie
Subklinische hypothyreoïdie wordt gedefinieerd als de combinatie van een verhoogde TSH-concentratie en een normaal FT4 ten gevolge van een licht verlaagde productie van schildklierhormoon. Andere oorzaken zijn doorgaans gemakkelijk uit te sluiten op grond van klinische gegevens (zie tabel 1). De prevalentie van subklinische hypothyreoïdie bedraagt 5-10.4 5 Spontaan herstel van de verhoogde TSH-concentratie treedt op in 5,5 van de gevallen. De kans op progressie naar manifeste hypothyreoïdie is echter hoog.
Van de patiënten heeft 75 slechts een licht verhoogde TSH-concentratie (5-10 mE/l); 50-80 heeft antistoffen tegen TPO.4 5 Bij vrouwen bedraagt het jaarlijks risico op het krijgen van hypothyreoïdie 2,6 indien alleen de TSH-concentratie verhoogd is, 4,3 als er ook antistoffen tegen TPO aanwezig zijn en 5 als beide factoren aanwezig zijn.4-6 Uiteindelijk ontstaat bij ongeveer 55 van de vrouwen met een TSH-concentratie van 6 mE/l of hoger en positieve anti-TPO-antistoffen een manifeste hypothyreoïdie binnen 20 jaar, waarbij het risico groter is naarmate de oorspronkelijke TSH-concentratie en de leeftijd hoger zijn (met name bij een leeftijd ouder dan 60 jaar bestaat er een sterk verhoogd risico). Bij mannen, bij wie de prevalentie van subklinische hypothyreoïdie en antistoffen tegen TPO veel lager is dan bij vrouwen (respectievelijk 28/1000 versus 75/1000, en 9/1000 versus 30/1000), is de incidentie van het ontstaan van manifeste hypothyreoïdie ook veel lager (0,6/1000/jaar versus 4,1/1000/jaar).6
consequenties
Dyslipidemie en hart- en vaatziekten
Hoewel er in dwarsdoorsnedestudies geen verschil was in het lipidespectrum van patiënten met subklinische hypothyreoïdie versus voor leeftijd en geslacht gematchte controlepatiënten,7 8 bleek een subgroep patiënten met een TSH-concentratie hoger dan 10 mE/l hogere concentraties totaal cholesterol en LDL-cholesterol te hebben, alsmede een lagere concentratie HDL-cholesterol.8 In longitudinale studies bleek behandeling van subklinische hypothyreoïdie te leiden tot een kleine, doch consistente verhoging van de HDL-cholesterolconcentratie,9-12 en, bij een TSH-concentratie hoger of gelijk aan 10 mE/l, tot een afname van de LDL-cholesterolconcentratie.10 Ook twee meta-analyses toonden aan dat behandeling van subklinische hypothyreoïdie leidt tot een afname van de totale cholesterolconcentratie met 0,2-0,4 mmol/l, en van de LDL-cholesterolconcentratie met circa 0,26 mmol/l.13 14 Het lijkt er dan ook op dat er bij patiënten met subklinische hypothyreoïdie een tendens bestaat tot dyslipidemie, met verbetering van het lipidespectrum na levothyroxinebehandeling. Het is tot op heden niet duidelijk of deze veranderingen klinisch relevant zijn. Wel rapporteerde de Rotterdam-studie een samenhang tussen subklinische hypothyreoïdie enerzijds en atherosclerose van de aorta (oddsratio: 1,7; 95-BI: 1,1-2,6) en het optreden van een myocardinfarct (oddsratio 2,3; 95-BI: 1,3-4,0) anderzijds.15 Na correctie voor de bekende risicofactoren voor hart- en vaatziekten bleek subklinische hypothyreoïdie een onafhankelijke en net zo belangrijke risicofactor te zijn als roken en hypertensie. Op grond van observationele studies is berekend dat levothyroxinebehandeling effectief zou zijn bij een TSH-concentratie hoger of gelijk aan 10 mE/l, leidend tot een 8-reductie van de serumcholesterolconcentratie. Hiermee zou coronaire hartziekte bij 1 op de 95-200 patiënten na 5 jaar behandeling voorkomen kunnen worden.16
Depressie en cognitieve stoornissen
Klachten van subklinische hypothyreoïdie zijn vaak aspecifiek, zoals vermoeidheid en gewichtstoename. Hoewel vele studies een verhoogde prevalentie van subklinische hypothyreoïdie beschrijven bij patiënten met een depressie of bipolaire stoornis, moeten deze bevindingen kritisch bekeken worden gezien het ontbreken van adequate controlegroepen, bijkomend lithiumgebruik en de inclusie van patiënten op basis van alleen de aanwezigheid van antistoffen tegen TPO. Hoewel sommige auteurs aanwijzingen vonden voor een relatie tussen subklinische hypothyreoïdie en depressie,17 werd dit door andere auteurs niet bevestigd.18 Wel bleken patiënten met een depressie en subklinische hypothyreoïdie vaker een paniekstoornis te hebben en minder goed te reageren op antidepressiva dan euthyreoïde depressieve patiënten.19
Een recente gerandomiseerde, dubbelblinde en placebogecontroleerde studie naar het effect van levothyroxinebehandeling bij 23 vrouwen met geringe subklinische hypothyreoïdie toonde een toename van de angstscore in de groep vrouwen behandeld met levothyroxine.20 Andere placebogecontroleerde klinische studies toonden echter dat behandeling van subklinische hypothyreoïdie bij circa 25 van de personen leidt tot afname van cognitieve of depressieve klachten.21 22 Zo verbeterden de klachten tijdens thyroxinegebruik bij 4 van de 17 vrouwen met subklinische hypothyreoïdie die dubbelblind en in een gekruiste opzet 6 maanden behandeld werden met thyroxine of placebo, waarbij de klachten werden vastgelegd met psychometrische tests en hun eigen scores.21 Ook een andere placebogecontroleerde, dubbelblinde, 1 jaar durende interventiestudie bij 33 patiënten met subklinische hypothyreoïdie toonde een verbetering in symptoomscore (via vragenlijsten) bij 8 van de 14 patiënten behandeld met thyroxine versus 3 van de 12 patiënten in de placebogroep.22 Een beperkte studie bij strumapatiënten liet zien dat subklinische hypothyreoïdie gepaard gaat met verslechtering van geheugenfuncties, en met verbetering van de geheugenfunctie na het starten van levothyroxinesuppletie.23
Ovulatoire disfunctie en zwangerschap
Subklinische hypothyreoïdie hangt samen met ovulatoire disfunctie en hierdoor met infertiliteit; thyroxinesuppletie kan in deze gevallen leiden tot fertiliteitsherstel.24 Zo was er bij 16 van 704 (2) vrouwen die geëvalueerd werden in verband met infertiliteit, een verhoogde TSH-concentratie (FT4 werd niet gemeten), zonder symptomen of tekenen van hypothyreoïdie. Bij 11 van de 16 (69) vrouwen was er ovulatoire disfunctie. Behandeling van deze 11 vrouwen met levothyroxine resulteerde bij 7 van de 11 (64) in een zwangerschap. Hypothyreoïdie met name in het eerste trimester van de zwangerschap beïnvloedt de neuropsychologische ontwikkeling en de overleving van de foetus negatief en hangt samen met hypertensie en toxicose.25-28 Zo werd een lager IQ (gemiddeld 7 punten lager) gevonden op 7- tot 9-jarige leeftijd bij kinderen van moeders die tijdens de zwangerschap hypothyreoïd bleken te zijn geweest (n = 48) vergeleken met kinderen van moeders die tijdens de zwangerschap euthyreoïd waren (n = 124).25 Uit een andere studie bleek dat kinderen (n = 220) van Nederlandse moeders met in de 12e zwangerschapsweek een plasma-FT4 lager dan 10,4 pmol/l, op de leeftijd van 10 maanden lager scoorden op een psychomotorische ontwikkelingsschaal dan moeders met hogere plasma-FT4-concentraties.26 Bij pasgeborenen van wie de moeders tijdens de eerste helft van de zwangerschap subklinisch hypothyreoïd waren (n = 7), werd het 1e jaar na de geboorte een statistisch significant lagere mentale ontwikkelingsindex (16 punten lager) gevonden dan bij de kinderen van euthyreoïde moeders (n = 7) (gemiddelde: 107,8 (15,3) versus 123,5 (17,8)).27 Op 2-jarige leeftijd was de score nog steeds 6 punten lager, doch dit verschil was niet meer statistisch significant. Hoewel de meningen hierover verdeeld zijn, gaan er allang stemmen op om bij ovulatoire disfunctie of zwangerschap over te gaan tot screening van de schildklierfunctie.24-29
behandeling
In de kliniek doet zich bij patiënten met subklinische hypothyreoïdie de vraag voor of zij behandeld moeten worden of niet. Tot op heden zijn er onvoldoende resultaten van goede gerandomiseerde studies voorhanden om een gefundeerde uitspraak te doen over de vraag wie wel of niet behandeld moet worden; dit zal men op individuele basis moeten beoordelen (tabel 2).
Onzes inziens valt behandeling te overwegen bij een TSH-concentratie hoger dan 5 mE/l in combinatie met positieve TPO-antistoffen (gezien de hoge kans op progressie naar manifeste hypothyreoïdie), bij een TSH-concentratie hoger dan 10 mE/l bij afwezigheid van TPO-antistoffen (gezien de hoge kans op progressie naar manifeste hypothyreoïdie), bij aanwezigheid van een of meer risicofactoren voor hart- en vaatziekten (gezien de te verwachten daling van de cholesterolconcentratie met 0,2-0,4 mmol/l), bij een onvervulde zwangerschapswens op basis van ovulatoire disfunctie (gezien de redelijke kans op zwangerschap bij behandeling) en bij zwangerschap (gezien de potentiële nadelige gevolgen voor de foetus indien niet wordt behandeld). Bij klachten van vermoeidheid of gewichtstoename, en zeker bij klachten van cognitieve of depressieve aard, kan men een proefbehandeling met thyroxine overwegen, gedurende tenminste 3 maanden.
Hoewel gewichtstoename frequent wordt toegeschreven aan subklinische hypothyreoïdie, wordt op dit terrein met behandeling met thyroxine nu juist weinig succes geboekt.22 In geval behandeld wordt, adviseren wij de dosis thyroxine aan te passen tot een TSH-waarde in het laagnormale deel van de referentiewaarden (0,2-2,0 mE/l).
Jaarlijkse controle van de TSH-concentratie zal altijd nodig zijn.
subklinische hyperthyreoïdie
Subklinische hyperthyreoïdie wordt gedefinieerd als de combinatie van een verlaagde TSH-concentratie en een normaal FT4 ten gevolge van een licht verhoogde productie van schildklierhormoon. Een T3-bepaling dient plaats te vinden ter uitsluiting van een T3-toxicose. Andere oorzaken van een verlaagde TSH-concentratie dienen uitgesloten te worden (tabel 3). Door de kliniek, soms aangevuld met de bepaling van schildklierantistoffen en schildklierscintigrafie, is ook hier het onderscheid tussen de verschillende oorzaken goed te maken (zie tabel 3).
De prevalentie van subklinische hyperthyreoïdie bedraagt 0,5-1,8.30 31 De TSH-concentratie normaliseert spontaan in 55 van de gevallen, blijft onveranderd bij 35 en bij 10 is er een progressie naar manifeste hyperthyreoïdie.6 32 33 Het jaarlijks risico op het ontstaan van manifeste hyperthyreoïdie bedraagt circa 5 in geval van een multinodulair struma, 4 bij autonoom functionerende adenomen, en is waarschijnlijk kleiner bij de ziekte van Graves.31
consequenties
Boezemfibrilleren
Subklinische hyperthyreoïdie is een risicofactor voor het ontstaan van boezemfibrilleren.30 Het relatieve risico op boezemfibrilleren bij een TSH-concentratie 34 Om theoretisch één geval van boezemfibrilleren over een periode van 10 jaar te voorkomen zou men 4,2 personen met subklinische hyperthyreoïdie moeten behandelen (berekende winst).35 Er zijn slechts beperkte aanwijzingen dat boezemfibrilleren bij patiënten met subklinische hyperthyreoïdie na het normaliseren van de TSH-concentratie spontaan dan wel na cardioversie verdwijnt.36
Osteoporose
Manifeste hyperthyreoïdie is een risicofactor voor osteoporose. Minder zeker is of subklinische hyperthyreoïdie dat ook is. In twee dwarsdoorsnedestudies bij patiënten met endogene subklinische hyperthyreoïdie (ten gevolge van een multinodulair struma), werd een significant lagere botdichtheid gevonden dan bij voor leeftijd gematchte controlepatiënten.37 38 Andere studies vonden een dergelijke samenhang niet.39 40 Bij postmenopauzale vrouwen met subklinische hyperthyreoïdie werd een jaarlijkse afname van de botdichtheid met 2 gevonden, reversibel na medicamenteuze correctie van de TSH-concentratie.41 Een meta-analyse bij patiënten met exogene subklinische hyperthyreoïdie toonde een verminderde botdichtheid, doch alleen bij postmenopauzale vrouwen.42 Tot nu toe is er geen bewijs dat patiënten met subklinische hyperthyreoïdie een verhoogde fractuurincidentie hebben. Bij vrouwen ouder dan 65 jaar bleek er geen verschil te zijn in het percentage fracturen tussen degenen met een normale TSH-concentratie (0,9) en een verlaagde TSH-concentratie (2,5).43 Ook een andere studie vond geen verschil.44
Dementie
Vele studies hebben de samenhang onderzocht tussen dementie (met name de ziekte van Alzheimer) en de schildklierfunctie. De resultaten van deze studies zijn inconsistent.45-49 In een grote prospectieve bevolkingsstudie bij 1843 deelnemers ouder dan 55 jaar bleek subklinische hyperthyreoïdie een meer dan 3-voudig verhoogd risico te geven voor het ontstaan van dementie (95-BI: 1,2-10,0) en de ziekte van Alzheimer (95-BI: 1,1-11,5). Dit risico bleek hoger als de antistoffen tegen TPO positief waren.50 51 Ook patiëntcontrolestudies toonden al eerder hoge antistoftiters tegen thyreoglobuline en TPO aan bij patiënten met de ziekte van Alzheimer vergeleken met controlepatiënten.52 Over hoe subklinische hyperthyreoïdie zou kunnen leiden tot dementie of de ziekte van Alzheimer kan slechts gespeculeerd worden.
behandeling
Om een behandeling te starten is het vereist uit te zoeken welke aandoening ten grondslag ligt aan de verlaagde TSH-waarde, temeer daar spontaan herstel van een verlaagde TSH-concentratie nogal eens voorkomt, met name als er geen nodulaire schildklierziekte in het spel is. Bij twijfel over de oorzaak lijkt het regelmatig controleren van de schildklierfunctie op zijn plaats. In geval van persisterende subklinische hyperthyreoïdie kan behandeling overwogen worden bij een nodulair struma, met name bij boezemfibrilleren. De eerste keus bestaat dan uit behandeling met jodium-131.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Literatuur
Nicoloff JT, Spencer CA. Clinical review 12. The use andmisuse of the sensitive thyrotropin assays. J Clin Endocrinol Metab1990;71:553-8.
Zulewski H, Müller B, Exer P, Miserez AR, Staub JJ.Estimation of tissue hypothyroidism by a new clinical score: evaluation ofpatients with various grades of hypothyroidism and controls. J ClinEndocrinol Metab 1997;82:771-6.
Andersen S, Pedersen KM, Bruun NH, Laurberg P. Narrowindividual variations in serum T(4) and T(3) in normal subjects: a clue tothe understanding of subclinical thyroid disease. J Clin Endocrinol Metab2002;87:1068-72.
Canaris GJ, Manowitz NR, Mayor G, Ridgway EC. The Coloradothyroid disease prevalence study. Arch Intern Med 2000;160:526-34.
Tunbridge WM, Evered DC, Hall R, Appleton D, Brewis M,Clark F, et al. The spectrum of thyroid disease in a community: the Whickhamsurvey. Clin Endocrinol (Oxf) 1977;7:481-93.
Parle JV, Franklyn JA, Cross KW, Jones SC, Sheppard MC.Prevalence and follow-up of abnormal thyrotrophin (TSH) concentrations in theelderly in the United Kingdom. Clin Endocrinol (Oxf) 1991;34:77-83.
Geul KW, Sluisfeld IL van, Grobbee DE, Docter R, Bruyn AMde, Hooykaas H, et al. The importance of thyroid microsomal antibodies in thedevelopment of elevated serum TSH in middle-aged women. Clin Endocrinol (Oxf)1993;39:275-80.
Parle JV, Franklyn JA, Cross KW, Jones SR, Sheppard MC.Circulating lipids and minor abnormalities of thyroid function. ClinEndocrinol (Oxf) 1992;37:411-4.
Staub JJ, Althaus BU, Engler H, Ryff AS, Trabucco P,Marquardt K, et al. Spectrum of subclinical and overt hypothyroidism: effectof thyrotropin, prolactin, and thyroid reserve, and metabolic impact onperipheral target tissues. Am J Med 1992;92:631-42.
Caron P, Calazel C, Parra HJ, Hoff M, Louvet JP.Decreased HDL cholesterol in subclinical hypothyroidism: the effect ofL-thyroxine therapy. Clin Endocrinol (Oxf) 1990;33:519-23.
Franklyn JA, Daykin J, Betteridge J, Hughes EA, Holder R,Jones SR, et al. Thyroxine replacement therapy and circulating lipidconcentrations. Clin Endocrinol (Oxf) 1993;38:453-9.
Diekman T, Lansberg PJ, Kastelein JJ, Wiersinga WW.Prevalence and correction of hypothyroidism in a large cohort of patientsreferred for dyslipidemia. Arch Intern Med 1995;155:1490-5.
Danese MD, Ladenson PW, Meinert CL, Powe NR. Clinicalreview 115. Effect of thyroxine therapy on serum lipoproteins in patientswith mild thyroid failure. J Clin Endocrinol Metab2000;85:2993-3001.
Tanis BC, Westendorp GJ, Smelt HM. Effect of thyroidsubstitution on hypercholesterolaemia in patients with subclinicalhypothyroidism: a reanalysis of intervention studies. Clin Endocrinol (Oxf)1996;44:643-9.
Hak AE, Pols HA, Visser TJ, Drexhage HA, Hoffman A,Witteman JC. Subclinical hypothyroidism is an independent risk factor foratherosclerosis and myocardial infarction in elderly women: the Rotterdamstudy. Ann Intern Med 2000;132:270-8.
American College of Physicians. Clinical guideline, partI. Screening for thyroid disease. Ann Intern Med1998;129:141-3.
Haggerty jr JJ, Prange jr AR. Borderline hypothyroidismand depression. Annu Rev Med 1995;46:37-46.
Custro N, Scafidi V, Lo Baido R, Nastri L, Abbate G,Cuffaro MP, et al. Subclinical hypothyroidism resulting from autoimmunethyroiditis in female patients with endogenous depression. J EndocrinolInvest 1994;17:641-6.
Joffe RT, Levitt AJ. Major depression and subclinical(grade 2) hypothyroidism. Psychoneuroendocrinology 1992;17:215-21.
Kong WM, Sheikh MH, Lumb PJ, Naoumova P, Freedman DB,Crook M, et al. A 6-month randomized trial of thyroxine treatment in womenwith mild subclinical hypothyroidism. Am J Med 2002; 112:348-54.
Nystrom E, Caidahl K, Fager G, Wikkelso C, Lundberg PA,Lindstedt G. A double blind cross-over 12-month study of L-thyroxinetreatment of women with ‘subclinical’ hypothyroidism. ClinEndocrinol (Oxf) 1988;29:63-76.
Cooper DS, Halpern R, Wood LC, Levin AA, Ridgway EC.L-thyroxine therapy in subclinical hypothyroidism. A double-blind,placebo-controlled trial. Ann Intern Med 1984;101:18-24.
Baldini IM, Vita A, Mauri MC, Amodei V, Carrisi M, BravinS, et al. Psychopathological and cognitive features in subclinicalhypothyroidism. Progr Neuropsychopharmacol Biol Psychiatry1997;21:925-35.
Lincoln SR, Ke RW, Kutteh WH. Screening forhypothyroidism in infertile women. J Reprod Med 1999;44:455-7.
Haddow JE, Palomaki GE, Allan WC, Williams JR, Knight GJ,Gagnon J, et al. Maternal thyroid deficiency during pregnancy and subsequentneuropsychological development of the child. N Engl J Med1999;341:549-55.
Pop VJ, Kuijpens JL, Baart AL van, Verkerk G, Son MM van,Vijlder JJ de, et al. Low maternal free thyroxine concentrations during earlypregnancy are associated with impaired psychomotor development in infancy.Clin Endocrinol (Oxf) 1999;50:149-55.
Smit BJ, Kok JH, Vulsma T, Briet JM, Boer K, WiersingaWM. Neurologic development of the newborn and young child in relation tomaternal thyroid function. Acta Paediatr 2000;89:291-5.
Leung AS, Millar LK, Koonings PP, Montoro M, Mestman JH.Perinatal outcome in hypothyroid pregnancies. Obstet Gynecol 1993;81:349-53.
Cooper DS. Clinical practice. Subclinical hypothyroidism.N Engl J Med 2001;345:260-5.
Sawin CT, Geller A, Wolf PA, Belanger AJ, Baker E,Bacharach P, et al. Low serum thyrotropin concentrations as a risk factor foratrial fibrillation in older persons. N Engl J Med1994;331:1249-52.
Wiersinga WM. Subclinical hypothyroidism andhyperthyroidism. I. Prevalence and clinical relevance. Neth J Med1995;46:197-204.
Sawin CT, Geller A, Kaplan MM, Bacharach P, Wilson PW,Hershman JM. Low serum thyrotropin (thyroid stimulating hormone) in olderpersons without hyperthyroidism. Arch Intern Med 1991;151:165-8.
Tenerz A, Forberg R, Jansson R. Is a more active attitudewarranted in patients with subclinical thyrotoxicosis? J Intern Med 1990;228:229-33.
Monreal M, Lafoz E, Foz M, Sanmarti A, Salinas I, Audi L,et al. Occult thyrotoxicosis in patients with atrial fibrillation and anacute arterial embolism. Angiology 1988;39:981-5.
Helfand M, Redfern CC. Clinical guideline, part 2.Screening for thyroid disease: an update. American College of Physicians. AnnIntern Med 1998;129:144-58.
Forfar JC, Feek CM, Miller HC, Toft AD. Atrialfibrillation and isolated suppression of the pituitary-thyroid axis: responseto specific antithyroid therapy. Int J Cardiol 1981;1:43-8.
Mudde AH, Reijnders FJ, Kruseman AC. Peripheral bonedensity in women with untreated multinodular goitre. Clin Endocrinol (Oxf)1992;37:35-9.
Foldes J, Tarjan G, Szathmari M, Varga F, Krasznai I,Horvath C. Bone mineral density in patients with endogenous subclinicalhyperthyroidism: is the thyroid status a risk factor for osteoporosis? ClinEndocrinol (Oxf) 1993;39:521-7.
Franklyn J, Betteridge J, Holder R, Daykin J, Lilley J,Sheppard M. Bone mineral density in thyroxine treated females with or withouta previous history of thyrotoxicosis. Clin Endocrinol (Oxf)1994;41:425-32.
Muller CG, Bayley TA, Harrison JE, Tsang R. Possiblelimited bone loss with suppressive thyroxine therapy is unlikely to haveclinical relevance. Thyroid 1995;5:81-7.
Mudde AH, Houben AJ, Nieuwenhuijzen Kruseman AC. Bonemetabolism during anti-thyroid drug treatment of endogenous subclinicalhyperthyroidism. Clin Endocrinol (Oxf) 1994;41:421-4.
Faber J, Galloe AM. Changes in bone mass during prolongedsubclinical hyperthyroidism due to L-thyroxine treatment: a meta-analysis.Eur J Endocrinol 1994;130:350-6.
Leese GP, Jung RT, Guthrie C, Waugh N, Browning MC.Morbidity in patients on L-thyroxine: a comparison of those with a normal TSHto those with a suppressed TSH. Clin Endocrinol (Oxf) 1992;37:500-3.
Solomon BL, Wartofsky L, Burman KD. Prevalence offractures in postmenopausal women with thyroid disease. Thyroid1993;3:17-23.
Heyman A, Wilkinson WE, Stafford JA, Helms MJ, Sigmon AH,Weinberg T. Alzheimer's disease: a study of epidemiological aspects. AnnNeurol 1984:15:337-41.
Breteler MM, Duijn CM van, Chandra V, Fratiglioni L,Graves AB, et al. Medical history and the risk of Alzheimer's disease: acollaborative re-analysis of case-control studies. EURODEM Risk FactorsResearch Group. Int J Epidemiol 1991;20 Suppl 2:S36-42.
Ganguli M, Burmeister LA, Seaberg EC, Belle S, DeKoskyST. Association between dementia and elevated TSH: a community-based study.Biol Psychiatry 1996;40:714-25.
Small GW, Matsuyama SS, Komanduri R, Kumar V, Jarvik LF.Thyroid disease in patients with dementia of the Alzheimer type. J Am GeriatrSoc 1985;33:538-9.
Katzman R, Aronson M, Fuld P, Kawas C, Brown T,Morgenstern H, et al. Development of dementing illnesses in an 80-year-oldvolunteer cohort. Ann Neurol 1989;25:317-24.
Kalmijn S, Mehta KM, Pols HAP, Hofman A, Drexhage HA,Breteler MM. Subclinical hyperthyroidism and the risk of dementia. TheRotterdam study. Clin Endocrinol (Oxf) 2000;53:733-7.
Ewins DL, Rossor MN, Butler J, Roques PK, Mullan MJ,McGregor AM. Association between autoimmune thyroid disease and familialAlzheimer's disease. Clin Endocrinol (Oxf) 1991;35:93-6.
Lopez OL, Rabin BS, Huff FJ, Rezek D, Reinmuth OM. Serumautoantibodies in patients with Alzheimer's disease and vasculardementia and in nondemented control subjects. Stroke1992;23:1078-83.
Reacties