Stollingsafwijkingen bij patiënten met kanker: mogelijk aangrijpingspunt voor therapie

Klinische praktijk
J.B.M. Bom
H.M.W. Verheul
K. Hoekman
H.M. Pinedo
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2000;144:258-63
Abstract
Download PDF

Samenvatting

- Bij patiënten met kanker komen vaak stollingsstoornissen voor. Trombose of een embolie kan het eerste symptoom zijn van een onderliggende maligniteit.

- Daarnaast kunnen bij patiënten met kanker subklinische stollingsstoornissen voorkomen in het bloed, bijvoorbeeld verhoogde concentraties van weefselfactor en het trombine-antitrombinecomplex.

- Ook komt trombocytose voor bij ongeveer 20 van de patiënten en voor long- en colontumoren blijkt dit een onafhankelijke negatieve prognostische factor voor de overleving te zijn.

- De rol van stollingsactivatie in tumorgroei is niet helemaal duidelijk, maar er zijn aanwijzingen dat de vorming van een tijdelijke fibrinematrix de vorming van nieuwe vaten (angiogenese) stimuleert en zo bijdraagt aan tumorgroei en metastasering.

- Preklinisch onderzoek heeft aangetoond dat tumorgroei en metastasering kunnen worden geremd door anticoagulantia.

- In klinisch onderzoek lijkt behandeling met anticoagulantia de overleving van patiënten met kanker te verlengen, maar gerandomiseerd fase-III-onderzoek met langdurige toediening van anticoagulantia zal dit moeten uitwijzen.

artikel

Bij patiënten met kanker komen stollingsstoornissen vaker voor dan bij gezonde mensen. Dit kan zich uiten als trombocytose of als een verhoogd trombocyten- of fibrinogeenverbruik (met fibrinogeenverbruik bedoelen wij in dit artikel alleen door de tumor geïnduceerd fibrinogeenverbruik). Complicaties van stollingsstoornissen, bijvoorbeeld trombose, vormen de op één na meest voorkomende doodsoorzaak bij patiënten met kanker.12 Omgekeerd wordt bij patiënten die zich presenteren met een diepe veneuze trombose of met longembolie vaker kanker gediagnosticeerd dan bij patiënten in het algemeen.3-5 Dit verband tussen trombo-embolieën en kanker werd eind vorige eeuw al door Trousseau beschreven. 6 Stollingsstoornissen bij kanker kunnen ook veroorzaakt worden door chemotherapie, maar deze laten wij hier buiten beschouwing.

trombocytose, trombocytenverbruik en trombocytopenie

Trombocytose

Trombocytose is gedefinieerd als meer dan 400 × 109 trombocyten per liter bloed. De prevalentie van trombocytose bij patiënten met kanker varieert in de literatuur van 1,5 bij endometriumcarcinomen tot 60 bij longcarcinomen.7 8 Bij trombocytose is er tot in 40 van de gevallen een onderliggende maligniteit.9 10 Trombocytose is een onafhankelijke prognostische factor voor overleving bij patiënten met een primair longcarcinoom;11 in dit onderzoek verschilde het trombocytenaantal significant voor de verschillende TNM-stadia, met hogere aantallen bij gedissemineerde ziekte. Ook een preoperatief verhoogd trombocytenaantal van patiënten met een coloncarcinoom houdt verband met een slechtere prognose.12

Hoewel de oorzaak van trombocytose bij kanker niet duidelijk is, zou een van de oorzaken kunnen zijn dat tumoren factoren produceren die de megakaryocytopoëse stimuleren, zoals cytokinen (interleukine(IL)-6) en groeifactoren, zoals macrofaagkoloniestimulerende factor en granulocyt-macrofaagkoloniestimulerende factor.13 14 Er is een correlatie gevonden tussen hoge IL-6-concentraties in ascitesvloeistof en trombocytose bij patiënten met ovariumtumoren, hetgeen erop wijst dat IL-6 ten grondslag zou kunnen liggen aan deze trombocytose.15

Verhoogd trombocytenverbruik

Een andere oorzaak van trombocytose kan een verhoogd trombocytenverbruik zijn, dat overgecompenseerd wordt door een verhoogde trombocytenproductie. 1617 Meestal blijft een verhoogd verbruik onopgemerkt, omdat het verbruik van trombocyten niet routinematig wordt bepaald. Een oorzaak van een verhoogd trombocytenverbruik kan diffuse intravasale stolling (DIS) zijn. DIS komt voor als een paraneoplastisch verschijnsel en men denkt dat de onderliggende oorzaak een te sterke, door de tumor geïnduceerde activatie van de stollingscascade is. DIS is een syndroom dat gekenmerkt wordt door excessieve trombine- en plasmineactiviteit, met als gevolg zowel een toegenomen vorming als een toegenomen afbraak van fibrine.18 Patiënten met een verhoogd trombocytenverbruik lijken een slechtere prognose te hebben. Een verhoogd trombocytenverbruik is omkeerbaar bij succesvolle behandeling van de onderliggende tumor.17

Trombocytopenie

Naast trombocytose komt ook trombo(cyto)penie voor bij kanker. Trombopenie wordt gedefinieerd als minder dan 150 × 109 trombocyten per liter bloed. De prevalentie van trombopenie bij kanker varieert in de literatuur tussen 4-28. Meestal wordt trombopenie veroorzaakt door beenmerginfiltratie, maar ze kan ook een gevolg zijn van acute DIS.19 Trombopenie kan zowel intratumorale, gelokaliseerde als diffuse bloedingen veroorzaken. Klassiek is het voorbeeld van trombopenie bij een patiënt met prostaatkanker.20

trombose

Trombose is een belangrijke complicatie bij patiënten met kanker. Tumorgeïnduceerde trombusvorming komt vooral voor bij niertumoren, waarbij de trombus in de V. renalis soms tot in de V. cava inferior en incidenteel zelfs tot in het rechter atrium reikt (figuur 1).2122 Een trombotisch accident (trombose, longembolie) kan het eerste symptoom van een maligniteit zijn en gaat samen met een verhoogd risico op de manifestatie van kanker in de daaropvolgende periode.3-5 Binnen 6 maanden na diagnose van een diepe veneuze trombose wordt kanker 5 keer zo vaak gediagnosticeerd als in een gematchte controlegroep.3 Dit verband is nog sterker bij patiënten met recidiverende trombotische accidenten.5 Trombose bij kanker kan onder andere veroorzaakt worden door activatie van het stollingssysteem, externe compressie van vaten door solide tumormassa's of door directe vasculaire invasie van tumorcellen.1

pathofysiologie van stollingsstoornissen bij kanker

Uit klinische en experimentele observaties is gebleken dat bepaalde tumoren het stollingssysteem kunnen activeren. De pathofysiologische mogelijkheden worden toegelicht in figuur 2. Met diermodellen is aangetoond dat fibrine en trombocyten bijdragen aan het metastaseringsproces: intraveneus toegediende tumorcellen werden omgeven door fibrine en trombocyten, nadat ze waren vastgelopen in de capillairen van de long.2324 Dit complex drong zich tussen de endotheelcellen en kon zo uitgroeien tot een metastase. Als de tumorcellen echter werden toegediend in trombopene muizen, ontstonden er minder longmetastasen. Dit effect was omkeerbaar door trombocytentransfusies.2324

Opbouw van tumormatrix

Fibrine komt in hoge mate tot expressie in de extracellulaire matrix van tumoren.25 Fibrine kan als tijdelijke matrix voor een groeiende tumor fungeren. Er zijn aanwijzingen dat fibrine ook belangrijk is voor vaatnieuwvorming (angiogenese) in tumoren.2627 Het feit dat fibrine in de extracellulaire matrix van tumoren voorkomt, impliceert dat bepaalde plasma-eiwitten, die normaliter niet door de vaatwand heen kunnen, in tumoren wel door de vaatwand naar de extracellulaire matrix kunnen lekken. Fibrinogeen, de bouwsteen van fibrine, wordt namelijk alleen door de lever geproduceerd en uitgescheiden in het circulerende bloed. De omzetting van fibrinogeen in fibrine is het gevolg van stollingsactivatie.

Dvorak et al. waren de eersten die aantoonden dat tumoren door het uitscheiden van vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF; door hen nog ‘vascular permeability factor’ genoemd) hyperpermeabiliteit van de vaten veroorzaken. Deze hyperpermeabiliteit van de vaatwand veroorzaakt diffusie van fibrinogeen en andere stollingsfactoren in de extracellulaire matrix.1 Weefselfactor, een membraaneiwit, is een belangrijke factor voor de activatie van deze geëxtravaseerde stollingsfactoren. Weefselfactor vormt een complex met factor VII; dit complex activeert factor X. Geactiveerd factor X zorgt voor de omzetting van protrombine naar trombine. Trombine activeert trombocyten en zorgt voor de omzetting van fibrinogeen naar fibrine.28 Aangezien weefselfactor betrokken is bij de vorming van fibrine, zou weefselfactor medeverantwoordelijk kunnen zijn voor een verhoogd fibrinogeenverbruik bij kanker.29

Tumoren kunnen het stollingssysteem activeren door procoagulantia tot expressie te brengen, zoals het zogenaamde kankerprocoagulans of weefselfactor.27 De expressie van weefselfactor blijkt gecorreleerd te zijn met de histologische differentiatiegraad van een tumor: minder gedifferentieerde tumoren hebben meer weefselfactorantigeen op hun membraan.30 Tumoren scheiden cytokinen of groeifactoren uit, zoals tumornecrosisfactor (TNF-?), IL-1 en VEGF, die weefselfactorexpressie op endotheelcellen induceren.31 Weefselfactor komt ook voor op met de tumor samenhangende monocyten/macrofagen en endotheelcellen.28 Als maat voor de stollingsactivatie kan het circulerende trombine worden bepaald door de concentratie van het trombine-antitrombine-(TAT)-complex in de circulatie te meten. Verhoogde concentraties van TAT-complexen werden gemeten bij patiënten met kanker, hetgeen duidt op een toegenomen trombinevorming en dus op stollingsactivatie.2932 In andere onderzoeken werden ook afwijkingen gevonden, zoals verhoogde concentraties van protrombinefragmenten, factor V, VII, IX en X en verlengde stollingstijden (protrombinetijd en geactiveerde partiële tromboplastinetijd).3334

Afbraak van de tumormatrix

Naast de opbouw van een tijdelijke extracellulaire matrix, vindt ook afbraak van de extracellulaire matrix plaats. Afbraak is nodig voor migratie van tumorcellen, endotheelcellen en andere cellen, zoals fibroblasten en macrofagen. Tumorcellen kunnen enzymen produceren die de extracellulaire matrix afbreken en zetten ook andere cellen aan tot productie van dergelijke enzymen, zoals het plasminogeen-plasminesysteem. Met name plasmine zorgt voor de afbraak van fibrine.35 Plasmine wordt uit plasminogeen gevormd onder invloed van urokinase of weefselplasminogeenactivator. Door de hyperpermeabiliteit komt ook plasminogeen, dat in de lever wordt gesynthetiseerd, in de extracellulaire matrix voor. Ook spelen matrixmetalloproteïnasen, specifieke enzymen die collageen afbreken, een rol bij de afbraak van de extracellulaire matrix.36 Sommige metalloproteïnasen worden geactiveerd door plasmine. Zowel matrixmetalloproteïnasen als urokinase worden door verschillende tumoren geproduceerd en een hoge expressie van deze enzymen lijkt te correleren met een slechte prognose.37

stollingsfactoren en angiogenese

De fibrinematrix lijkt niet alleen voor tumorcellen van belang, maar stimuleert ook (tumor)angiogenese.25 Ook voor de stollingsfactoren weefselfactor en trombine is in preklinische onderzoeken aangetoond dat ze angiogenese stimuleren.38 39 Het is onduidelijk in welke mate deze factoren van belang zijn voor de proliferatie en migratie van tumorcellen zelf, ten opzichte van hun rol in de tumorangiogenese in vivo. Trombocyten, als belangrijke dragers van zowel pro- als anti-angiogene factoren, zoals respectievelijk VEGF en trombospondine, lijken ook betrokken bij tumorgeïnduceerde angiogenese.40 41 Onze hypothese is dat deze trombocyten netto een belangrijk pro-angiogeen effect hebben op door de tumor geïnduceerde angiogenese.42 In een recent onderzoek bij patiënten met een wekedelensarcoom bleek niet alleen dat de stollingscascade in deze sterk gevasculariseerde tumoren was geactiveerd, maar ook dat trombocyten in het vaatbed van deze tumoren worden geactiveerd.43

klinische implicaties

Preklinische onderzoeken van eind jaren zestig en begin jaren zeventig van de vorige eeuw toonden al aan dat vermindering van het trombocytenaantal een reductie van het aantal metastasen en remming van tumorgroei veroorzaakte.24 Ook werd in verschillende proefdiermodellen gevonden dat anticoagulantia tumorgroei en metastasering konden remmen.44 Zo werd een remming gezien van de tumorgroei van 40 gedurende orale toediening van anticoagulantia aan muizen met Lewis-longtumoren, vergeleken met muizen die niet of intermitterend werden behandeld.45 Begin 1999 is er een duidelijk overzicht verschenen van deze preklinische onderzoeken, maar ook van de (meestal kleine) klinische trials met verschillende anticoagulantia.46 Van verschillende medicamenten die vaak door de huisarts worden voorgeschreven, zoals niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID's), is aangetoond dat ze tumorgroei en metastasering in preklinische tumormodellen kunnen remmen. Eén van deze NSAID's, sulindac, bleek zelfs een sterke angiogeneseremmer. In combinatie met een andere angiogeneseremmer (thalidomide) zou sulindac de tumorgroei zelfs voor 70 kunnen remmen (bij konijnen).47 Klassieke anticoagulantia, zoals heparine en coumarine, zijn in grote klinische onderzoeken onderzocht. In sommige van deze onderzoeken is een antitumoreffect van heparine gevonden.48 Dit effect zou verklaard kunnen worden, doordat heparine de trombinevorming en dientengevolge de fibrinevorming remt. In een multicentrisch onderzoek bleek coumarine geen significant gunstig effect op de overlevingsduur te hebben bij patiënten met longkanker die werden behandeld met chemotherapie en radiotherapie.49 De opzet van dit onderzoek werd echter nog tijdens het onderzoek veranderd en de duur van de coumarinebehandeling (gedurende de chemotherapie) was naar onze mening te kort om definitieve conclusies te kunnen trekken. Gerandomiseerd fase-III-onderzoek met langdurige behandeling (> 1 jaar) zal het mogelijke belang van heparine en coumarine, waarschijnlijk in combinatie met cytotoxische therapie, moeten uitwijzen.

conclusie

Het is in de afgelopen decennia steeds duidelijker geworden dat het stollingssysteem betrokken is bij tumorgroei, -metastasering en -angiogenese. Naast stollingsfactoren lijken ook trombocyten hierbij van groot belang. Dit zou kunnen verklaren waarom bij kanker een verhoogd trombocytenverbruik optreedt en waarom trombocytose bij kanker van ongunstige prognostische betekenis is. In het algemeen wordt het trombocytenverbruik niet gemeten, maar wij denken dat het van groter prognostisch belang is dan trombocytose op zich. Van verschillende anticoagulantia is met name in preklinische, maar ook al wel in klinische onderzoeken aangetoond dat ze tumorgroei kunnen remmen. Mogelijk vormen de interacties tussen stolling en angiogenese in tumorgroei en metastasering een nog niet optimaal benut aangrijpingspunt voor de behandeling van kanker, met name in de adjuvante setting.

Literatuur
  1. Dvorak HF. Abnormalities of haemostasis in malignancy. In:Coleman RW, Hirsch J, Marder V, Salzman EW, editors. Haemostasis andthrombosis. Basic principles and clinical practice. Philadelphia: Lippincott;1994. p. 1143-57.

  2. Rasche H, Dietrich M. Hemostatic abnormalities associatedwith malignant diseases. Eur J Cancer 1977;13:1053-64.

  3. Nordström M, Lindblad B, Anderson H, Bergqvist D,Kjellström T. Deep venous thrombosis and occult malignancy: anepidemiological study. BMJ 1994;308:891-4.

  4. Baron JA, Gridley G, Weiderpass E, Nyrén O, LinetM. Venous thromboembolism and cancer. Lancet 1998;351:1077-80.

  5. Sørensen HT, Mellemkjaer L, Steffensen FH, OlsenJH, Nielsen GL. The risk of a diagnosis of cancer after primary deep venousthrombosis or pulmonary embolism. N Engl J Med 1998;338:1169-73.

  6. Trousseau A. Lectures on clinical medicine (delivered atthe Hotel Dieu, Paris, France). Londen: The New Sydenham Society; 1872. p.282-332.

  7. Jonge ETM de, Makin JD, Lindeque BG, Brune P, Amant F.Ethnic differences in thrombocytosis in patients with cervical cancer. Int JGynecol Cancer 1998;8:189-92.

  8. Silvis SE, Turkbas N, Doscherholmen A. Thrombocytosis inpatients with lung cancer. JAMA 1970;211:1852-3.

  9. Davis WM, Ross AOM. Thrombocytosis and thrombocytemia: thelaboratory and clinical significance of an elevated platelet count. Am J ClinPathol 1973;59:243-7.

  10. Levin J, Conley CL. Thrombocytosis associated withmalignant disease. Arch Intern Med 1964;114:497-500.

  11. Pedersen LM, Milman N. Prognostic significance ofthrombocytosis in patients with primary lung cancer. Eur Respir J1996;9:1826-30.

  12. Monreal M, Fernandez-Llamazares J, Pinol M, Julian JF,Broggi M, Escola D, et al. Platelet count and survival in patients withcolorectal cancer - a preliminary study. Thromb Haemost1998;79:916-8.

  13. Offner FA, Obrist P, Stadlmann S, Feichtinger H, KlinglerP, Herold M, et al. IL-6 secretion by human peritoneal mesothelial andovarian cancer cells. Cytokine 1995;7:542-7.

  14. Young MRI, Lozano Y, Djordjevic A, Devata S, Matthews J,Young ME, et al. Granulocyte-macrophage colony-stimulating factor stimulatesthe metastatic properties of Lewis lung carcinoma cells through a proteinkinase A signal-transduction pathway. Int J Cancer 1993;53:667-71.

  15. Gastl G, Plante M, Finstad CL, Wong GY, Federici MG,Bander NH, et al. High IL-6 levels in ascitic fluid correlate with reactivethrombocytosis in patients with epithelial ovarian cancer. Br J Haematol1993;83:433-41.

  16. Rinder HM, Schuster JE, Rinder CS, Wang C, Schweidler HJ,Smith BR. Correlation of thrombosis with increased platelet turnover inthrombocytosis. Blood 1998;91:1288-94.

  17. Harker LA, Slichter SJ. Platelet and fibrinogenconsumption in man. N Engl J Med 1972;287:999-1005.

  18. Williams EC, Mosher DF. Disseminated intravascularcoagulation. In: Hoffman R, Benz EJ, Shattil SJ, Furie B, Cohen HJ,Silberstein LE, editors. Hematology: basic priniciples & practice. 2nded. New York: Livingstone; 1995. p. 1758-69.

  19. Francis JL. Haemostasis and cancer. Med Lab Sci1989;46:331-46.

  20. Andersson L, Kjellstrand CM, Saldeen T, Forkman A.Fibrinogenopenia, bleeding and intravascular coagulation in cancer of theprostate. Report of a case. Acta Chir Scand 1966;132:466-75.

  21. Montie JE, Pontes JE, Novick AC, Vanderburg Mendendorp S,Streem SB, Montague DK, et al. Resection of inferior vena cava tumor thrombifrom renal cell carcinoma. Am Surg 1991;57:56-61.

  22. Chatterjee T, Muller MF, Carrel T, Kaufmann U, Meier B.Images in cardiovascular medicine. Renal cell carcinoma with tumor thrombusextending through the inferior vena cava into the right cardiac cavities.Circulation 1997;96:2729-30.

  23. Al-Mondhiry H. Tumor interaction with hemostasis: therationale for the use of platelet inhibitors and anticoagulants in thetreatment of cancer. Am J Hematol 1984;16:193-202.

  24. Gasic GJ, Gasic TB, Stewart CC. Antimetastatic effectsassociated with platelet reduction. Proc Natl Acad Sci U S A1968;61:46-52.

  25. Dvorak HF. Tumors: wounds that do not heal. Similaritiesbetween tumor stroma generation and wound healing. N Engl J Med 1986;315:1650-9.

  26. Shoji M, Hancock WW, Abe K, Micko C, Casper KA, Baine RM,et al. Activation of coagulation and angiogenesis in cancer:immunohistochemial localization in situ of clotting proteins and vascularendothelial growth factor in human cancer. Am J Pathol1998;152:399-411.

  27. Costantini V, Zacharski LR. Fibrin and cancer. ThrombHaemost 1993;69:406-14.

  28. Patterson WP, Ringenberg QS. The pathophysiology ofthrombosis in cancer. Semin Oncol 1990;17:140-6.

  29. Kakkar AK, DeRuvo N, Chinswangwatanakul V, Tebbutt S,Williamson RCN. Extrinsic-pathway activation in cancer with high factor VIIaand tissue factor. Lancet 1995;346:1004-5.

  30. Kakkar AK, Lemoine NR, Scully MF, Tebbutt S, WilliamsonRCN. Tissue factor expression correlates with histological grade in humanpancreatic cancer. Br J Surg 1995;82:1101-4.

  31. Contrino J, Hair G, Kreutzer DL, Rickles FR. In situdetection of tissue factor in vascular endothelial cells: correlation withthe malignant phenotype of human breast disease. Nat Med1996;2:209-15.

  32. Seitz R, Heidtmann HH, Wolf M, Immel A, Egbring R.Prognostic impact of an activation of coagulation in lung cancer. Ann Oncol1997;8:781-4.

  33. Sun NCJ, McAfee WM, Hum GJ, Weiner JM. Hemostaticabnormalities in malignancy, a prospective study of one hundred eightpatients. Part I. Coagulation studies. Am J Clin Pathol1979;71:10-6.

  34. Nand S, Fisher SG, Salgia R, Fisher RI. Hemostaticabnormalities in untreated cancer: incidence and correlation with thromboticand hemorrhagic complications. J Clin Oncol 1987;5:1998-2003.

  35. Hinsbergh VWM van, Koolwijk P, Hanemaaijer R. Role offibrin and plasminogen activators in repair associated angiogenesis: in vitrostudies with human endothelial cells. In: Goldberg ID, Rosen EM, editors.Regulation of angiogenesis. Bazel, Zwitserland: Birkhäuser; 1997. p.391-411.

  36. Bernsen HJJA, Kogel AJ van der, Daal WAJ van, RijkenPFJW. Vascularisatie en doorbloeding van tumoren als doelwit voorkankertherapie. Ned Tijdschr Geneeskd1997;141:364-8.

  37. Duffy MJ. Proteases as prognostic markers in cancer. ClinCancer Res 1996;2:613-8.

  38. Zhang Y, Deng Y, Luther T, Muller M, Ziegler R, WaldherrR, et al. Tissue factor controls the balance of angiogenic and antiangiogenicproperties of tumor cells in mice. J Clin Invest 1994;94:1320-7.

  39. Tsopanoglou NE, Pipili-Synetos E, Maragoudakis ME.Thrombin promotes angiogenesis by a mechanism independent of fibrinformation. Am J Physiol 1993;264(5 Pt 1):C1302-7.

  40. Verheul HMW, Hoekman K, Luykx-de Bakker S, Eekman CA,Folman CC, Broxterman HJ, et al. Platelet: transporter of vascularendothelial growth factor. Clin Cancer Res 1997;3:2187-90.

  41. DiPietro LA. Thrombospondin as a regulator ofangiogenesis. In: Goldberg ID, Rosen EM, editors. Regulation of angiogenesis.Bazel, Zwitserland: Birkhäuser; 1997. p. 296-314.

  42. Pinedo HM, Verheul HMW, D’Amato RJ, Folkman J.Involvement of platelets in tumour angiogenesis? Lancet1998;352:1775-7.

  43. Verheul HMW, Hoekman K, Lupu F, Broxterman HJ, Valk P vander, Kakkar AK, et al. Platelet and coagulation activation with vascularendothelial growth factor generation in soft tissue sarcomas. Clin Cancer Rester perse.

  44. Honn KV, Tang DG, Crissman JD. Platelets and cancermetastasis: a causal relationship? Cancer Metastasis Rev1992;11:325-51.

  45. Hilgard P, Schulte H, Wetzig G, Schmitt G, Schmidt CG.Oral anticoagulation in the treatment of a spontaneously metastasising murinetumour (3LL). Br J Cancer 1977;35:78-86.

  46. Hejna M, Raderer M, Zielinski CC. Inhibition ofmetastases by anticoagulants. J Natl Cancer Inst 1999;91:22-36.

  47. Verheul HMW, Panigrahy D, Yuan J, D'Amato RJ.Combination oral antiangiogenic therapy with thalidomide and sulindacinhibits tumour growth in rabbits. Br J Cancer 1999;79:114-8.

  48. Zacharski LR, Ornstein DL. Heparin and cancer. ThrombHaemost 1998;80:10-23.

  49. Maurer LH, Herndon 2nd JE, Hollis DR, Aisner J, Carey RW,Skarin AT, et al. Randomized trial of chemotherapy and radiation therapy withor without warfarin for limited-stage small-cell lung cancer: a Cancer andLeukemia Group B study. J Clin Oncol 1997; 15:3378-87.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, afd. Geneeskundige Oncologie, Postbus 7057, 1007 MB Amsterdam.

J.B.M.Bom, co-assistent; H.M.W.Verheul, arts-onderzoeker; dr.K.Hoekman en prof.dr.H.M.Pinedo, internist-oncologen.

Contact prof.dr.H.M.Pinedo

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties