Samenvatting
Doel
Nagaan van de betekenis van het verloop van een eerste zwangerschap, baring en kraambed voor het verloop van de volgende zwangerschap, baring en kraambed.
Opzet
Retrospectief cohortonderzoek.
Methode
De data werden geanalyseerd van 3591 zwangerschappen (betreffende 3624 kinderen) op Urk in de periode 1986-1995.
Resultaten
In de onderzochte periode begonnen 910 vrouwen als nullipara aan het onderzoek. Van dezen hadden respectievelijk 387 (groep 1) en 523 (groep 2) een probleemloos en een niet-probleemloos verlopen eerste zwangerschap, baring en kraambed (1e episode). Van de vrouwen in groep 1 kregen in de onderzoeksperiode 299 (77,3) een tweede kind. Voor groep 2 was dit aantal 313 (59,8). De 2e episode verliep ongecompliceerd bij 74,6 in groep 1 en bij 46,3 in groep 2 (p < 0,0001). Het percentage thuisbevallingen was in groep 1 en 2 respectievelijk 80,3 en 50,5 (p < 0,0001), het percentage kunstverlossingen 1,3 en 8,6 (p = 0,0008). Er waren geen significante verschillen in perinatale problemen en verwijzingen post partum. Van de 313 vrouwen met een niet-probleemloos verlopen 1e episode hadden, op basis van het beloop van die episode, 62 een primaire indicatie voor een volgende (poli)klinische partus. Ook als deze categorie bij de vergelijking werd uitgesloten, bleven de beschreven uitkomsten statistisch significant verschillen.
Conclusie
Een ongecompliceerd dan wel gecompliceerd beloop van een eerste zwangerschap-baring-kraambedepisode was een belangrijke prognostisch gegeven voor een ongecompliceerd respectievelijk gecompliceerd beloop bij de 2e episode.
Reacties