De huidige standaardtherapie bij chronische hepatitis B-virus (HBV)-infectie bestaat uit de dagelijkse subcutane toediening van 5 miljoen eenheden interferon alfa gedurende 4 tot 6 maanden. Deze behandeling is effectief bij een beperkt aantal patiënten. Bij een metanalyse van 15 gerandomiseerde onderzoeken, waarbij in totaal 837 patiënten betrokken waren, werd het netto-effect van de behandeling met interferon alfa geëvalueerd.1 Deze leidt bij 8 van de patiënten tot verlies van het HB-‘surface’-antigeen van het virus, terwijl dit bij 2 van de controlegroep gebeurt (p = 0,001); voor het HB-‘core’-antigeen is dit 33 tegen 12 (p = 0,0001) en voor het HBV-DNA 37 tegen 17 (p = 0,0001). Verlies van HBV-DNA in dit verband moet worden gezien als een onderdrukking van de virale replicatie. Met gevoelige bepalingsmethoden, zoals de polymerasekettingreactie, is het HBV-DNA dan nog wel detecteerbaar. Virale klaring, waarbij ook deze laatste bepaling negatief wordt, ligt waarschijnlijk dichter bij de 6…
Selectieve 'targeting' van antivirale middelen naar de lever
![Opinie](/uploads/styles/4x3_sm/public/2021-09/Opinie%203_bijgesneden.jpg?itok=3N5XLj4P)
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:1868-9
Aanvaard op
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:1868-9
Reacties