Samenvatting
Doel
Beschrijven van de resultaten van in-vitrofertilisatie (IVF) en intracytoplasmatische sperma-injectie (ICSI) van Nederlandse patiënten die voor behandeling waren uitgeweken naar het Universitair Ziekenhuis Gent (UZG), over de periode 1993-2002.
Opzet
Retrospectieve gegevenscollectie, beschrijving en analyse.
Methode
De Nederlandse en Belgische patiënten werden vergeleken ten aanzien van leeftijd, indicatie voor de behandeling, duur van de infertiliteit, stimulatieschema, aantal ampullen gonadotrofinen, duur van de stimulatie, aantal follikels, aantal eicellen, aantal bevruchte eicellen, aantal teruggeplaatste embryo's, kwaliteit van de teruggeplaatste embryo's, aantal ingevroren embryo's, zwangerschap, verloop van de zwangerschap, duur van de zwangerschap, geslacht en gewicht van het kind of de kinderen.
Resultaten
In de periode 1993-2002 (10 jaar) werden in het UZG 6099 behandelcycli uitgevoerd bij Belgische en 4801 bij Nederlandse paren. De infertiliteitsduur van de Nederlandse paren was op het moment van de cycli langer dan die van de Belgische, en de Nederlandse vrouwen waren gemiddeld 3 jaar ouder dan de Belgische. Het percentage van mannelijke infertiliteit en de verhouding van ICSI-cycli was hoger bij de Nederlandse dan bij de Belgische paren. In 17 van de cycli werd de bevruchting uitgevoerd met chirurgisch verkregen zaad omwille van azoöspermie. Het aantal follikels, eicellen en bevruchte eicellen was significant hoger voor de Belgische dan voor de Nederlandse patiënten. In beide groepen werden evenveel embryo's teruggeplaatst (gemiddeld: 2,24). De doorgaande zwangerschapskans per gestarte cyclus lag bij de Nederlandse patiënten (23,2) iets lager dan bij de Belgische (25,3). Het percentage meerlingen was niet verschillend (27,8 voor de Belgische en 25,1 voor de Nederlandse zwangerschappen). De Nederlandse eenlingen werden gemiddeld 6 dagen later geboren dan de Belgische, doch voor de rest waren er geen verschillen tussen de kinderen. Voor de periode 1996-2000 bedroeg het percentage van doorgaande zwangerschappen per eerste behandelcyclus voor de Nederlandse paren behandeld in het UZG 23,8, vergeleken met een Nederlandse gemiddelde over dezelfde periode van 19,4.
Conclusie
De belangrijkste verschillen tussen de Nederlandse patiënten die in het UZG werden behandeld en de Belgische patiënten betroffen een langere infertiliteitsduur en een frequentere voorgeschiedenis van gefaalde behandelingen. Het verschil in zwangerschapsresultaten tussen beide populaties van patiënten was niet klinisch relevant, zeker niet in het licht van de gemiddelde resultaten in Nederland.
Reacties