Samenvatting
Doel
Vaststellen van prevalentie, incidentie en beloop van psychiatrische stoornissen bij niet in instellingen verblijvende Nederlandse volwassenen.
Opzet
Prospectief en transversaal.
Plaats
Trimbos-instituut, Utrecht.
Methode
In 1996 werden, via steekproeven van achtereenvolgens gemeenten en huishoudens, 7076 mannen en vrouwen van 18-64 jaar thuis geïnterviewd. Het belangrijkste diagnostische instrument was de ‘Composite international diagnostic interview’ (CIDI), waarmee wordt vastgesteld of (ooit) stoornissen volgens de Diagnostic and statistical manual of mental disorders, 3e herziene druk (DSM-III-R), aanwezig zijn (geweest). De diagnostische categorieën waren: stemmingsstoornissen, angststoornissen, eetstoornissen, schizofrenie en andere niet-affectieve psychotische stoornissen, en afhankelijkheid en misbruik van psychoactieve middelen. Bij de analyse werd poststratificatiecorrectie uitgevoerd door middel van een weging voor sekse, leeftijd, burgerlijke staat en stedelijkheid op grond van achtergrondgegevens over de bevolking.
Resultaten
De resultaten van de eerste meting (1996) staan in het volgende artikel (1997:2453-60). De respons op de eerste meting was 64,2. Er waren geen aanwijzingen dat de psychiatrische morbiditeit van de non-responders afweek van die van de respondenten. In 1997 (12 maanden na de eerste meting) zal een tweede meting bij dezelfde groep respondenten worden uitgevoerd en in 1999 (36 maanden na de eerste meting) een derde.
Psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in Nederland: het NEMESIS-onderzoek
Amsterdam, februari 1998,
Wie de 2 artikelen van Bijl et al. leest over de ‘Netherlands mental health survey and incidence study’ (NEMESIS-onderzoek) kan niet anders dan met bewondering reageren op de grondige wijze van onderzoeken en bewerken van de onderzoeksresultaten (1997:2448-52, 2453-60). In 1996 werden, via steekproeven van achtereenvolgens gemeenten en huishoudens, 7076 mannen van 18-64 jaar geïnterviewd. De belangrijkste bevindingen waren: psychiatrische stoornissen kwamen frequent voor: 41,2% van de volwassenen had ooit tenminste 1 stoornis gehad; over de voorgaande 12 maanden was de prevalentie 23,5%. Er waren wat dit betreft geen verschillen tussen mannen en vrouwen. Depressie, angst en overmatig alcoholgebruik en alcoholafhankelijkheid kwamen het frequentst voor. Psychiatrische morbiditeit was een veelvuldig voorkomend verschijnsel, vooral bij vrouwen.
Wie, zoals de schrijver van deze ingezonden brief, werkzaam is op het gebied van hulpverlening aan jeugdigen en jonge volwassenen, blijft na lezing van de onderzoeksgegevens met twee vragen achter.
In de eerste plaats is er de vraag waarom alleen volwassenen geïnterviewd werden. Nu hoeft men natuurlijk niet te onderzoeken wat men niet wil onderzoeken, maar een verklaring voor een beperking van de onderzoeksgroep wordt niet gegeven. Enkele verklaringen lijken voor de hand te liggen: het onderzoek moest vergelijkbaar zijn met andere onderzoeken, en kinderen en ouderen vragen een andere wijze van onderzoeken. Men kan dit de onderzoekers niet verwijten, maar het is mijns inziens jammer dat jongeren niet in het onderzoek betrokken zijn.
De tweede vraag betreft de bevindingen met betrekking tot het optreden van stoornissen: in de leeftijdsgroep 18-24 jaar heeft 1 op de 3 mensen psychische problemen (voor de gehele onderzoeksgroep was dit 1 op de 4). De hoge prevalentie, vooral veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik, leidde ertoe dat jongeren veruit de hoogste 12-maandsprevalentie van alle Diagnostic and statistical manual of mental disorders(DSM)-III-R-stoornissen tezamen hadden (33,8%), evenals de hoogste 12-maandscomorbiditeit (11%). Nu merken de auteurs in dit verband op dat leeftijd een sterkere determinant was van middelengebruik en -afhankelijkheid dan van stemmings- en angststoornissen, maar gegevens uit tabel 3 en 4 geven aan dat in de categorieën ‘het optreden van tenminste 1 stoornis’ en ‘2 of meer stoornissen’ de leeftijdsgroep 18-24 jaar tendeert in de richting van een hogere prevalentie.
Ons inziens verdient de groep 18-24-jarigen (vaak omschreven als de groep ‘jonge volwassenen’) extra aandacht. Het is de leeftijdsgroep in de overgangsfase van jeugd naar volwassenheid, met riskant gedrag, met problemen in het leren zelfstandig te leven daar waar men enerzijds onafhankelijk wil zijn en anderzijds vaak nog gebonden is aan huis en aan de ouders (juridische en financiële verplichtingen van de ouder voor ‘volwassen’ kinderen). Mogelijk ligt onderzoek zoals wij dit voorstaan niet binnen het kader van het NEMESIS-onderzoek, maar in elk geval verdient de hoge prevalentie van psychiatrische problemen bij jonge volwassenen verder onderzoek.
Psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in Nederland: het NEMESIS-onderzoek
Utrecht, februari 1998,
Blijkbaar is er een misverstand ontstaan bij lezing: met de opmerking dat leeftijd een sterkere determinant was van middelenmisbruik (wij hebben nadrukkelijk niet over gebruik, zoals Beunderman abusievelijk meldt) en middelenafhankelijkheid bedoelen wij dat het kenmerk ‘leeftijd’ belangrijk is en dat dit vooral veroorzaakt wordt door de jongste categorie.
Wij zijn het volstrekt met Beunderman eens dat psychiatrisch epidemiologisch onderzoek bij jongeren onder de 18 jaar gewenst is, misschien nog wel meer dan bij de 18-24-jarigen. Onderzoek bij deze kinderen en jongeren vereist echter een speciale aanpak (andere instrumenten, diagnosticering is anders, soms is informatie van ouders/verzorgers nodig) en het zou niet verstandig geweest zijn om deze groep in NEMESIS mee te nemen. Het is aan te bevelen om afzonderlijke onderzoeken op te zetten onder de groepen die NEMESIS heeft moeten negeren: kinderen/jongeren, ouderen, allochtonen. Elk van deze groepen vereist een specifieke onderzoeksopzet. Wat betreft de jonge volwassenen (18-24 jaar) kunnen wij Beunderman tevredenstellen: aan deze groep zal in NEMESIS extra aandacht worden gegeven.