In de jaren twintig en dertig van deze eeuw werden verschillende vormen van preseniele dementie beschreven die in wisselende mate gepaard gingen met spongiforme afwijkingen en amyloïde plaques in de hersenen: de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJ) en het Gerstmann-Straussler-Scheinker-syndroom (GSS). In het onderzoek naar de pathogenese van deze hersenziekten en een aantal verwante aandoeningen bij dieren is de laatste jaren grote vooruitgang geboekt. Een eiwit met veronderstelde infectieuze eigenschappen, het zogenaamde prioneiwit, speelt bij de pathogenese van deze zeldzame aandoeningen een centrale rol.1 Onderzoek naar de pathofysiologische betekenis van dit eiwit leidde tot verrassende nieuwe inzichten in het ontstaan van familiaire vormen van dementie, tot hypothesen over het ontstaan van atypische vormen van dementie en tot speculaties over een nieuwe klasse van ziekteverwekkers die mogelijk ook een rol zouden kunnen spelen bij het ontstaan van andere neurodegeneratieve aandoeningen. Wij geven een samenvatting van deze ontwikkelingen; voor details en voor…
Prionziekten: een nieuwe klasse neurodegeneratieve aandoeningen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:606-13
Aanvaard op
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:606-13
Vakgebied
(Geen onderwerp)
Amsterdam, april 1995,
Van Gool et al. besteden terecht uitgebreid aandacht aan de fascinerende groep van prionziekten (1995;606-13). Prionziekten zijn neurodegeneratieve aandoeningen die veroorzaakt lijken te worden door een eiwit met een afwijkende structuur (PrPP). De momenteel meest geaccepteerde theorie stelt dat het normale, door de cel geproduceerde eiwit, PrPP, door PrPP tot de andere, pathogene, conformatie gedwongen kan worden, wat tot een ophoping van het neurotoxische PrPP leidt. Introductie van het PrPP-eiwit in de cel, bijvoorbeeld door een spontane conversie van PrPN naar PrPP in de cel of door exogene oorzaken, zou dan ook essentieel zijn in de pathogenese van prionziekten.
De auteurs gaan wel in op verschillende mogelijkheden van infectie, zoals iatrogene besmettingen bij neurochirurgische ingrepen, maar besteden helaas weinig aandacht aan een mogelijke besmetting via het maag-darmkanaal, bijvoorbeeld door besmet vlees, terwijl dit juist in de algemene pers veel aandacht krijgt. Daarom wil ik deze besmettingsroute wat nader belichten. Hoewel besmetting van dier op mens nog nooit is bewezen, zijn er toch enkele punten die erop wijzen dat dit absoluut niet onmogelijk is:
– Koeroe, uitsluitend voorkomend in de Foré-stam in Nieuw-Guinea, is waarschijnlijk ontstaan na een sporadisch geval van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJ) die daarna door ritueel kannibalisme werd overgedragen van mens tot mens.
– Boviene spongiforme encefalopathie (BSE) of ‘dolle-koeienziekte’ is waarschijnlijk ontstaan doordat veevoeder gemaakt van slachtafval van schapen besmet was met scrapie, een prionziekten van schapen.
– Het PrP-eiwit is gedurende de evolutie weinig veranderd, en het humane PrP-eiwit vertoont dan ook een grote homologie (> 80%) met het PrP-eiwit van onder andere koeien en schapen. Hoe groter de homologie is, hoe groter de kans op besmetting lijkt te zijn. De homologie van het PrP-eiwit van koeien en van schapen is echter een stuk groter (> 95%).
In Groot-Brittannië is recentelijk opschudding ontstaan naar aanleiding van een 16-jarig meisje met CJ, waarbij in een aantal dagbladen een verband werd gelegd met het eten van besmet vlees. Bovendien lijkt de incidentie van CJ in Groot-Brittannië de laatste jaren te stijgen.1 Tegen een oorzakelijk verband tussen CJ en besmet vlees pleit dat ziek vee wordt vernietigd en niet tot vlees verwerkt (hoewel de lange incubatietijd ervoor kan zorgen dat besmette, maar symptoomloze dieren wel voor consumptie worden gebruikt). Ook is er nooit een duidelijk verband tussen de incidentie van CJ en het voorkomen van scrapie gevonden.
Ik denk dat men, zolang het infectiemechanisme van prionziekten nog onduidelijk is, terdege rekening moet houden met deze mogelijke besmettingsroute.
Gammie F. Weak evidence for human link to BSE infected meat. Nature 1994;367:402.
(Geen onderwerp)
Leiden, april 1995,
Met veel belangstelling lazen wij het boeiende caput van Van Gool et al. over prionziekten (1995;606-13). In het artikel wordt terecht vermeld dat wereldwijd bij enkele tientallen patiënten een iatrogene infectie aannemelijk werd gemaakt, onder andere na het gebruik van humaan groeihormoon (gewonnen uit post mortem-materiaal).
Tien jaar geleden werd in de literatuur de eerste patiënt met hypopituitarisme en de ziekte van Creutzfeldt-Jakob beschreven, en tevens werd de mogelijke relatie met behandeling met geëxtraheerd hypofysair groeihormoon gesuggereerd.1 Sedertdien werden reeds meer dan 50 patiënten met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob gerapporteerd, die behandeld werden met geëxtraheerd hypofysair humaan groeihormoon.23 Deze casussen werden voornamelijk vanuit de V.S., Groot-Brittannië en Frankrijk gemeld. Bovendien werden er in Australië enkele patiënten beschreven, die de ziekte van Creutzfeldt-Jakob kregen na behandeling met geëxtraheerd hypofysair humaan follikelstimulerend hormoon (FSH).4 Voor zover ons bekend werd in Nederland (tot nu toe) geen enkele patiënt met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob gesignaleerd, die voorheen behandeld werd met hypofysair humaan groeihormoon of FSH.
Door de Nederlandse Groeistichting werd van 1969 tot 1985 geëxtraheerd hypofysair humaan groeihormoon gedistribueerd onder de kinderen met een groeihormoondeficiëntie. In tegenstelling tot de landen waar de ziekte van Creutzfeldt-Jakob na gebruik van humaan groeihormoon beschreven werd, werden in Nederland de gebruikte groeihormoonpreparaten door de farmaceutische industrie bereid. Tot nu toe werd in de literatuur geen enkel geval van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob gerapporteerd bij patiënten die farmaceutisch bereid hypofysair groeihormoon gekregen hebben. In april 1985, onmiddellijk nadat de eerste patiënt met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob, mogelijk door gebruik van hypofysair humaan groeihormoon, werd gerapporteerd, besloot de Nederlandse Groeistichting de verspreiding van het geëxtraheerd hypofysair humaan groeihormoon te stoppen. Sedert de tweede helft van 1985 wordt in Nederland alleen nog biosynthetisch humaan groeihormoon toegediend. Wij achten de kans dan ook zeer klein dat Nederlandse patiënten die behandeld werden met humaan groeihormoon de ziekte van Creutzfeldt-Jakob zullen krijgen.
Naast het onmiddellijke gevaar voor het ontstaan van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij de patiënt die behandeld werd met hypofysair humaan groeihormoon bestaat het risico dat bij bloed- en orgaandonatie andere personen besmet worden met het infectieuze prion. Door de bloedbanken in de V.S. en in Groot-Brittannië worden mensen die ooit hypofysair groeihormoon gekregen hebben niet meer geaccepteerd als bloeddonor of donor van andere organen.5 De Nederlandse Groeistichting heeft in september 1994 de Geneeskundige Hoofdinspectie op de hoogte gebracht van de mogelijke infectiositeit van patiënten die voorheen met hypofysair groeihormoon behandeld werden. De Geneeskundige Hoofdinspectie heeft op zich genomen het risico te melden bij de verantwoordelijke instanties.
Koch TK, Berg BO, Armond SJ, Gravina RF. Creutzfeldt-Jakob disease in a young adult with idiopathic hypopituitarism: possible relation to the administration of cadaveric human growth hormone. N Engl J Med 1985;313:731-4.
Preece M. Human pituitary growth hormone and Creutzfeldt-Jakob disease. Horm Res 1993;39:95-8.
Frasier SD, Foley TP. Creutzfeldt-Jakob disease in recipients of pituitary hormones. J Clin Endocrinol Metab 1994;78:1277-9.
Cochius JI, Mack K, Burns RJ, Alderman CP, Blumbergs PC. Creutzfeldt-Jakob disease in a recipient of human pituitary-derived gonadotrophin. Aust N Z J Med 1990;20:592-3.
American Association of Blood Banks. Standards for blood banks and transfusion services. 15th ed. American Association of Blood Banks, 1993.