Primair adenocarcinoom van de dunne darm

Klinische praktijk
A.P.W. van Lieshout
R. van Hillegersberg
D.J. Richel
H.J. van Slooten
J.J.B. van Lanschot
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:2149-53
Abstract

Dames en Heren,

Het primaire adenocarcinoom van de dunne darm is een zeldzaam voorkomende tumor, die 2 à 3 van alle gastro-intestinale tumoren uitmaakt. Deze afwijking is vaak moeilijk te detecteren. Een geringe bekendheid zorgt ervoor dat vroege symptomen vaak worden genegeerd door zowel de patiënt als behandelend arts, wat resulteert in een late detectie. In deze klinische les willen wij deze aandoening daarom onder de aandacht brengen. Wij beschrijven drie patiënten met een primair adenocarcinoom van de dunne darm die het typische beloop laten zien.

Patiënt A, een 46-jarige, in Nederland wonende Surinaams-Hindoestaanse vrouw, presenteerde zich tijdens haar vakantie in Suriname met klachten van buikpijn, braken en gewichtsverlies. De voorgeschiedenis vermeldde alleen een sterilisatie. Uit de anamnese bleek dat zij reeds 3 maanden klachten had van buikpijn, die krampend van karakter was. Daarbij braakte zij, 3 tot 4 uur na het eten, ondanks het feit dat zij was overgegaan…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

Afd. Heelkunde: A.P.W.van Lieshout, assistent-geneeskundige (thans: Rijnland Ziekenhuis, afd. Orthopedie, Leiderdorp); dr.R.van Hillegersberg (thans: Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Heelkunde, Heidelberglaan 100, 3584 CX Utrecht) en prof.dr.J.J.B.van Lanschot, chirurgen.

Afd. Medische Oncologie: prof.dr.D.J.Richel, medisch oncoloog.

Afd. Pathologie: dr.H.J.van Slooten, assistent-geneeskundige.

Contact dr.R.van Hillegersberg

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Den Helder, november 2003,

Van Lieshout et al. (2003:2149-53) gaan eraan voorbij dat de radiologie echografisch, maar vooral op het gebied van de spiraal-CT en MRI met mogelijkheden van CT-enteroclyse en MRI-enteroclyse een stormachtige ontwikkeling heeft doorgemaakt. Sinds de door hen geciteerde conclusie uit 1983 dat de diagnose ‘primair adenocarcinoom van de dunne darm’ vaak pas tijdens laparotomie wordt gesteld, zijn de screenende radiologische mogelijkheden zo verbeterd, dat deze of andere, vaak verrassende verklarende bevindingen op basis van weinig invasief onderzoek vaak door een radioloog worden gedaan. Via PubMed of Medline zijn veel publicaties hierover te vinden.

R.M. Maes
R.
van Hillegersberg

Utrecht, maart 2004,

Inderdaad zijn de technieken op CT- en MRI-gebied de laatste jaren sterk verbeterd, zodat eerder aan adenocarcinoom van de dunne darm zal worden gedacht wanneer er een massa in dit gebied aantoonbaar is. De strekking van de passage in ons artikel is dat de diagnose histologisch niet kan worden bevestigd, zoals gebruikelijk is bij het coloncarcinoom. De dunne darm is niet toegankelijk voor endoscopie met biopsie. Nieuwe endoscopische technieken, zoals de scopiecapsule, kunnen hier in de nabije toekomst mogelijk wel verandering in brengen.1 Zoals blijkt uit de beschreven casus, wordt een CT-scan of MRI lang niet altijd gemaakt bij de diagnostiek. Bij patiënten met een recidiverende hoge darmobstructie zijn een buikoverzichtsfoto, dunnedarmpassagefoto en gastroduodenoscopie wel standaardonderzoek.2 Deze onderzoeken leiden in combinatie met de klinische presentatie veelal tot het verrichten van een proeflaparotomie. Het is de vraag of met de toegenomen beschikbaarheid van CT en MRI deze technieken moeten worden opgenomen in de diagnostiek. Wanneer eerder een CT-scan zou zijn gemaakt bij de patiënten beschreven in ons artikel, zou de maligniteit wellicht eerder zijn opgespoord met mogelijk een betere prognose. De CT- en MRI-enteroclyse, waarbij eerst een grote hoeveelheid water via een jejunumsonde wordt ingebracht om de darm te dilateren, blijkt een verbazend hoge sensitiviteit te hebben.3 Hiermee kunnen volgens recente inzichten ook dunnedarmcarcinomen in een vroeg stadium worden opgespoord, met een goede correlatie met de uiteindelijke histologische bevindingen.4 Het is opvallend dat deze techniek in Nederland, voorzover wij weten, nog niet veel wordt toegepast. Gezien de late klinische presentatie zal vroegdetectie van dunnedarmcarcinoom, ondanks de verbeterde radiologische technieken, moeilijk blijven. Standaard CT of MRI toepassen bij patiënten die zich presenteren met passageklachten leidt, gezien de lage prevalentie van dunnedarmcarcinoom, tot onnodige toename van de stralingsbelasting en de kosten. Het lijkt verstandig om dergelijk onderzoek te reserveren voor risicogroepen die dunnedarmcarcinoom kunnen krijgen, zoals patiënten met de ziekte van Crohn, familiaire adenomateuze polyposis, hereditair non-polyposis-colorectumcarcinoom en coeliakie.

R. van Hillegersberg
A. van Lieshout
J.B.B. van Lanschot
Literatuur
  1. Hara AK, Leighton JA, Sharma VK, Fleischer DE. Small bowel: preliminary comparison of capsule endoscopy with barium study and CT. Radiology 2004;230:260-5.

  2. Nagi B, Verma V, Vaiphei K, Kochhar R, Bhasin D, Singh K. Primary small bowel tumors: a radiologic-pathologic correlation. Abdom Imaging 2001;26:474-80.

  3. De Franco A, Celi G, Restaino G, Foschi R, Vecchioli A, Marano P. Imaging of small bowel tumors. Rays 2002;27:35-50.

  4. Gourtsoyiannis N, Mako E. Imaging of primary small intestinal tumours by enteroclysis and CT with pathological correlation. Eur Radiol 1997;7:625-42.