Elders in dit tijdschrift pleiten Claassen en collega’s in hun klinische les ervoor dat huisartsen patiënten zonder milt of met functionele asplenie actief opsporen en een adequaat preventief beleid voeren.1 Wat dat laatste inhoudt zetten Lammers en collega’s in 2012 al duidelijk uiteen in dit tijdschrift, in een artikel waarin zij een toelichting gaven op de ‘Richtlijn voor preventie van infecties bij mensen met (functionele) hypo- en asplenie’ van de Landelijke Coördinatie Infectieziektenbestrijding (LCI) van het RIVM.2 De kern van dit preventieve beleid bestaat uit adequate voorlichting, vaccinaties en profylactisch gebruik van antibiotica.
Onderbouwing van de richtlijn
Goed opgezet prospectief klinisch onderzoek naar de effecten van deze preventieve maatregelen is niet beschikbaar. De richtlijn is gebaseerd op enkele kleine observationele studies die een substantiële verlaging van morbiditeit en mortaliteit laten zien bij toepassing van voorlichting, vaccinaties en antibiotica-profylaxe,3,4 en op de extrapolatie van studies naar de effecten…
Geen milt maar ook geen code
Collega Verheij roept huisartsen op patiënten zonder functionele milt te labelen in het huisartsendossier, maar hoe moeten we dat doen?
In mei 2012 verscheen in Huisarts en Wetenschap het artikel: ‘Infectiegevaar bij patiënten zonder milt: blijf waakzaam!’. Ik heb toen onderstaande reactie geplaatst en ik moet constateren dat er sindsdien nog niets veranderd is.
Het is goed dat er aandacht wordt gevraagd voor de hoge risico's die mensen zonder (functionele) milt lopen. Op zijn zachts gezegd is het wel vreemd dat deze patiënten in het HIS niet te labelen zijn omdat er geen ICPC code bestaat voor (functionele) asplenie. Je kan wel een episode titel maken, maar als er geen eenduidige ICPC is zijn ze lastig terug te vinden als er b.v. een nieuw vaccinatie advies is. Tabel 49 (ingrepen) bevat wel een code voor splenectomie maar deze tabel is nog niet ingevoerd en de functionele asplenie valt daar niet onder. Zelfs al zou deze ICPC code er morgen komen, dan kan het weer jaren duren voordat hij in de Hissen is ingevoerd....
Jan-Arie van Wijngaarden, huisarts
Geen milt maar ook geen code (reactie auteur)
Collega van Wijngaarden onderschrijft het belang van het opzoeken en herkenbaar maken van patienten zonder milt in de huisartspraktijk, zodat zonodig de noodzakelijke preventieve maatregelen kunnen worden genomen. Ook Wim Opstelten had daar terecht enkele jaren geleden al eens in Huisarts en Wetenschap op gewezen. Het ontbreken van een ICPC code voor miltextirpatie lijkt me daarbij geen onverkomelijk probleem. Elke huisartspraktijk kan zelf een pragmatische oplossing kiezen door een A (Algemeen) of B (Bloed) code daarvoor te reserveren, zoals dat vaak voor andere problemen wordt gedaan, waarvoor geen specifieke codering bestaat.
Belangrijk genoeg voor uniformiteit
Huisartsen zijn gelukkig creatief in het individueel bedenken van oplossingen. Zo worden bij voorbeeld de algemene codes B28 (Functiebeperking/handicap bloed/lymfestelsel) en B29 (Andere symptomen/klachten bloed/lymfestelsel) gebruikt waarbij de episodetitel vervangen wordt door de juiste omschrijving. Of er wordt een memo of attentieregel aangemaakt.
Individueel maatwerk is echter niet verstandig in een tijd waarin meerdere artsen in een centrum met dezelfde dossiers werken of dossiers elektronisch worden verhuisd of uitgewisseld met de huisartsenpost. De vele manieren om het probleem te omschrijven (asplenie, milt extirpatie etc.) maken gericht in vrije tekst zoeken lastig, afgezien van het feit dat niet alle Hissen op tekst in episodetitel kunnen zoeken. Informatie in het memo of de attentieregel wordt niet meegenomen in elektronische verwijzingen (Zorgdomein).
Ik blijf van mening dat het probleem belangrijk genoeg is voor een eigen code, er zijn minder relevante ziekten die wel een eigen code hebben.