Premenstruele syndromen

Klinische praktijk
N.J. Nicolai
W.A. Nolen
E.V. van Hall
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:743-7

Inleiding

In 1931 beschreef Frank als eerste het zich voordoen van een specifiek syndroom met klachten van fysieke en emotionele aard vóór de menstruatie als ‘het premenstruele spanningssyndroom’.1 Sindsdien heeft dit syndroom de gemoederen flink beziggehouden: niet alleen bij het publiek en de media maar ook in de wetenschap. Dalton heeft zich opgeworpen als vurig pleitbezorgster van het bestaan van het syndroom en heeft tegelijkertijd progesterondeficiëntie als mogelijke oorzaak verondersteld.2 Vele anderen, met name uit sociaal-psychologische vakgebieden, hebben zich verzet tegen de impliciete opvatting dat premenstruele veranderingen onderdeel van een syndroom zijn en dus als een ziekte of stoornis beschouwd zouden kunnen worden. Zij wijzen op het onderzoek waarin de relatie tussen een stereotype en negatieve opvatting over de menstruatie en een negatieve beleving van fysiologische veranderingen is aangetoond.3-5

Ook bij medici ontmoet het concept van het premenstruele spanningssyndroom kritiek.67 Deze kritiek behelst vooral het…

Auteursinformatie

Psychiatrisch Centrum Bloemendaal, 's-Gravenhage.

Mw.N.J.Nicolai, assistent-geneeskundige (thans: RIAGG Rotterdam-Zuid, Rotterdam, psychiater); dr.W.A.Nolen, psychiater.

Academisch Ziekenhuis, Leiden.

Prof.dr.E.V.van Hall, gynaecoloog.

Contact mw.N.J.Nicolai, Rotterdamse Rijweg 190, 3042 AV Rotterdam

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijmegen, april 1990,

In hun interessante artikel over premenstruele syndromen laten Nicolai et al. zich terecht kritisch uit over behandeling van deze klachten met hormonen (1990;743-7). De auteurs zijn echter minder kritisch waar het dieetmaatregelen en voedingspreparaten betreft. Met name de gevaren van behandeling met hoge doses pyridoxine (vitamine B6) worden door Nicolai et al. onvoldoende onderkend. Pyridoxine kan bij toediening in de door de auteurs aangegeven megadoses van 500 mg per dag (overeenkomend met 333 maal de dagelijkse behoefte!) neuropathieën veroorzaken.1 Bovendien is in gecontroleerde studies geen consistent gunstig effect van pyridoxine op de klachten in kwestie aangetoond.23 Ook in een recent Nederlands dubbelblind onderzoek bleek pyridoxine geen voordeel te bieden boven een placebo: op beide liepen de klachten even hard terug.4

Verder achten wij de stelling van de auteurs aanvechtbaar als zou beperking van koffie, thee en cola de pijnlijke zwelling van de borsten verminderen; de in de jaren zeventig door Minton geuite beweringen dat koffie zwellingen van de borsten kan veroorzaken, zijn door zorgvuldig uitgevoerd later onderzoek weerlegd.56

Tot slot zouden wij graag het nut gedocumenteerd zien van de door de auteurs als therapie aanbevolen restrictie van glucose en toediening van γ-linolzuur. Restrictie van glucose kan een vrij ingrijpende dieetmaatregel zijn, die bovendien tot een ongewenste toename van de vetconsumptie kan leiden. Het γ– linolzuur wordt verkocht in de vorm van capsules met teunisbloemolie. Inderdaad worden er aan deze capsules uiteenlopende geneeskrachtige effecten toegeschreven, maar Nicolai et al. geven in hun artikel voor de vermeende effectiviteit van deze capsules geen onderbouwing.

M.B. Katan
M. van Dusseldorp
Literatuur
  1. Katan MB, Dusseldorp M van. Toxiciteit van hoge doses vitamine B[SUB]6[/SUB] en nicotinezuur. [LITREF JAARGANG="1988" PAGINA="662-3"]Ned Tijdschr Geneeskd 1988; 132: 662-3.[/LITREF]

  2. Stokes J, Mendels J. Pyridoxine and premenstrual tension. Lancet 1972; ii: 1177-8.

  3. Kendall KE, Schnurr PP. The effects of vitamin B6 supplementation on premenstrual symptoms. Obstet Gynecol 1987; 70: 145-9.

  4. Berg H van den, Schrijver J, Bruinse HW, Ploeg HM van der. Vitamine B[SUB]6[/SUB] en premenstrueel syndroom. Voeding 1989; 50: 58-62.

  5. Schairer C, Brinton LA, Hoover RN. Methylxanthines and benign breast disease. Am J Epidemiol 1986; 124: 603-11.

  6. Cremers SBL, Lucker TPC, Katan MB. Koffie en gezondheid. III. Effecten op groei en ontwikkeling van de foetus, en op borstgezwellen. Voeding 1988; 49: 106-10.

Rotterdam, mei 1990,

Het doet ons genoegen te merken hoe zorgvuldig en kritisch ons artikel ‘Premenstruele syndromen’ gelezen is. Over het door Katan en Van Dusseldorp aangehaalde onderzoek van Van den Berg et al. naar het gebrek aan effecten van vitamine B6 is niet zoveel te zeggen, omdat dit onderzoek niet voldoet aan de methodologische eisen waaraan onderzoek van premenstruele veranderingen zou moeten beantwoorden.12 Ten eerste betreft het een zeer kleine onderzoekspopulatie (n = 19). Ten tweede betreft het een groep patiënten, die gereageerd heeft op een oproep in de lokale pers, dus uit een zogenaamde groep ‘zelf-benoemde premenstruele syndroom (PMS)’-vrouwen. Inmiddels is uit de literatuur duidelijk dat deze ‘zelf-benoeming’ bij prospectief onderzoek over drie of meer cycli bij meer dan de helft van de onderzochte vrouwen niet bevestigd wordt. Ten derde zijn de symptomen en veranderingen die gemeten werden, niet dagelijks gescoord. Op grond van deze overwegingen zijn de conclusies van het onderzoek dat pyridoxine geen effect heeft op de premenstruele klachten niet valide.

Wat betreft de beperking van methylxantheïne bevattende dranken als koffie, thee en cola: de resultaten die de auteurs noemen, zijn afkomstig uit onderzoek naar het verband tussen koffie en het voorkomen van goedaardige borstgezwellen. Voor de door veel vrouwen ervaren opgezette, pijnlijke borsten in de luteale fase is nooit een histologisch of fysiologisch substraat gevonden. De zwelling berust in elk geval niet op fibromateuze veranderingen.3 In afwachting van verder onderzoek lijkt een beperking van deze stoffen gedurende een week door vrouwen die zelf het gevoel hebben dat het helpt, de moeite van het proberen waard.

Ditzelfde geldt voor de beperking van glucose. De ‘trek in zoetigheid’ die veel vrouwen premenstrueel melden, wordt er niet minder op als eraan toegegeven wordt. Bovendien zijn psychologische effecten van het toegeven aan deze hunker vaak van invloed op het toch niet al te florissante zelf-beeld. Ook hier kan gelden: baat het niet, het schaadt ook niet. Bovendien blijken vrouwen deze dieetmaatregelen vaak te ervaren als een manier om controle te kunnen uitoefenen op een als oncontroleerbaar ervaren stemmingsschommeling. Volgens recent onderzoek blijkt er overigens geen verband tussen premenstruele klachten en stoornissen in de glucosetolerantie.4

Efamol of teunisbloemolie wordt in twee onderzoeken aanbevolen. Horrobin vond dat bij sommige vrouwen met een premenstruele stemmingsdaling en mastalgie sprake was van een lage prostaglandine E1-spiegel. Dit zou een verhoogde gevoeligheid voor de werking van prolactine tot gevolg hebben. γ-linolzuur is een precursor in de synthese van prostaglandine E1. In twee dubbelblinde onderzoeken werd een positief effect op de stemming en de mastalgie waargenomen.56 Mij zijn geen onderzoeken bekend, waarin de veronderstelde effectiviteit van Efamol weersproken is. Ook hier geldt echter dat nader onderzoek geen overbodige luxe zou zijn.78

N.J. Nicolai
Literatuur
  1. Berg H van den, Schrijver J, Bruinse HW, Ploeg HM van der. Vitamine B[SUB]6[/SUB] en premenstrueel syndroom. Voeding 1989; 50: 58-62.

  2. Rubinow DR, Hoban C, Roy-Byrne P, Grover GN, Post RM. Premenstrual syndromes: past and future research strategies. Can J Psychiatry 1985; 30: 469-73.

  3. Renaer MJ. Het premenstrueel syndroom. Definitie, symptomatologie en diagnose. In: Premenstrueel syndroom en postpartumdepressie. Leiden: Boerhaave commissie, 1982.

  4. Denicof KD, Hoban C, Grover GN, Rubinow DR. Glucose tolerance testing in women with premenstrual syndrome. Am J Psychiatry 1990; 147: 477-80.

  5. Harrison W, Sharpe L, Endicott J. Treatment of premenstrual symptoms. Gen Hosp Psychiatry 1985; 7: 54-65.

  6. Horrobin DF. The role of essential fatty acids and prostaglandins in the premenstrual syndrome. J Reprod Med 1983; 28: 465-8.

  7. Anderson M, Severino SK, Hurt SW, Williams NA. Premenstrual syndrome research: using the NIMH guidelines. J Clin Psychiatry 1988; 49: 484-6.

  8. Gath D, Iles S. Treating the premenstrual syndrome. Br Med J 1988; 297: 237-8.

Bilthoven, juni 1990,

Met belangstelling heb ik het artikel van Nicolai, Nolen en Van Hall en de daaropvolgende discussie gelezen ( 1990; 743-7 en 1155-6)

Mijn standaardadvies was en is altijd zoutbeperking, te beginnen 4 dagen voor de te verwachten menstruatie, of eventueel, als dit moeilijkheden geeft, een diureticum (één gift vier dagen voor de te verwachten menstruatie en één gift twee dagen voor de te verwachten menstruatie). De eenvoudige motivatie voor dit advies is als volgt.

Wij neigen ertoe om meer zout te gebruiken dan nodig is. In de premenstruele fase wordt water vastgehouden. Men kan dit zelf controleren met de weegschaal. Om water vast te houden, is keukenzout nodig. Men zou kunnen proberen het extra vocht vasthouden tegen te werken door zoutbeperking of als dit onmogelijk is een ontwateringspil 4 en 2 dagen vóór de te verwachten menstruatie. Ik kan mij voorstellen dat aan de zoutbeperking de voorkeur wordt gegeven. Men kan beginnen met het extra zout bijv. in aardappelen, vlees, soep weg te laten. Als dit niet voldoet, dan adviseer ik een diëtist(e) te raadplegen.

Ik zou graag willen weten of ook anderen met dit advies werken, en zo ja, of ze ook, los van de suggestieve invloed van deze benadering, een positief effect hebben gezien.

S. Pruyt