Samenvatting
Doel
Het effect vaststellen van borstkankerscreening op sterfte aan borstkanker na 17 jaar.
Opzet
Patiënt-controleonderzoek.
Methode
Als patiënten werden gedefinieerd: vrouwen (geboren tussen 1911 en 1925) die overleden aan borstkanker in de periode 1975-1992 bij wie de diagnose (al of niet door screening) na de start van het ‘Diagnostisch onderzoek mammacarcinoom’(DOM)-project werd gesteld (n = 177). Bij iedere patiënt werden 3 controlepersonen geselecteerd die in hetzelfde jaar geboren waren als de patiënt en die op moment van overlijden van de patiënt in leven waren in Utrecht en die ook in het DOM-project hadden kunnen participeren. Bij patiënten en controlepersonen werd nagegaan hoe vaak zij een mammografisch screeningsonderzoek hadden gehad voordat de diagnose ‘borstkanker’ bij de patiënten werd gesteld.
Resultaten
Van de overleden patiënten had 51 en van de controlepersonen 64 tenminste 1 screeningsonderzoek gehad: de oddsratio (OR) was 0,54 (95-betrouwbaarheidsinterval: 0,37-0,79). Dit betekende dat bij vrouwen die zich tenminste éénmaal mammografisch lieten onderzoeken, de sterfte aan borstkanker 46 lager was dan bij vrouwen die niet aan de screening meededen. Het effect was het sterkste bij: (a) een kort screeningsinterval: een reductie van 62 bij een interval ≤ 2 jaar (OR: 0,38); (b) vrouwen die meerdere screeningsonderzoeken hadden ondergaan (reductie van 68 voor vrouwen met meer dan 4 onderzoeken; (OR: 0,32)).
Conclusie
Ook op de lange termijn was een beschermend effect van regelmatig mammografisch onderzoek op de borstkankersterfte aanwezig.
Reacties