Pijn in de arm met tintelende wijs- en middelvinger, of de te weinig bekende discus-prolaps in de nek

Klinische praktijk
J. van Gijn
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1529-31

Zie ook het artikel op bl. 1550.

Dames en Heren,

Pijn in de arm is een regelmatig voorkomende klacht op het spreekuur van de huisarts. Wanneer de pijn binnen enkele dagen is ontstaan bij een tevoren gezonde patiënt, en wanneer deze pijn zo heftig is dat de dagelijkse bezigheden en de nachtrust eronder lijden, is het aantal mogelijke diagnoses vrij beperkt. Bij pijn rond het schoudergewricht moet vooral worden gedacht aan een aandoening van het gewrichtskapsel (periarthritis humeroscapularis of ‘frozen shoulder’). Daaraan is vaak een gedwongen immobilisatie van het gewricht voorafgegaan, bijvoorbeeld het dragen van een mitella of bedrust. Ook de spierstijfheid die bij de ziekte van Parkinson voorkomt, mag als oorzakelijke factor niet vergeten worden; schouderpijn kan daarvan immers de eerste uiting zijn. Een tweede, zeldzamere oorzaak van schouderpijn is de plexus-neuritis of neuralgische amyotrofie. Doordat de spierzwakte en atrofie meestal pas na de pijn ontstaan (vooral in de…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Neurologie, Postbus 85500, 3508 GA Utrecht.

Prof.dr.J.van Gijn, neuroloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Naar aanleiding van de boeiende klinische les van Van Gijn wil ik graag enkele praktische opmerkingen maken (1989;1529-31). Collega Van Gijn stelt dat de cervicale discus-hernia een te weinig bekende oorzaak van subacute pijn in de arm is. Misschien is dat wel zo, maar de diagnose hoeft door de (huis)arts niet gemist te worden. Zowel de anamnese als het lichamelijk onderzoek levert steeds voldoende gegevens op om ten minsteeen cervicale genese van de pijnklachten waarschijnlijk te maken. Er zal dan niet altijd sprake zijn van een hernia nuclei pulposi, maar gericht onderzoek naar die afwijking kan zo nodig plaatsvinden.

Wanneer een patiënt klaagt over pijn in of rond de schouder, zal de oorzaak zich waarschijnlijk hetzij in de nek, hetzij in de schoudergordel bevinden. Voor de overzichtelijkheid laat ik zeldzame oorzaken, zoals een longtop-tumor of andere interne ziekten, even buiten beschouwing. Intrinsieke schouderaandoeningen geven zelden of nooit aanleiding tot paresthesieën, of pijn die kan worden geprovoceerd door bewegingen van het hoofd. Bij intrinsieke schouderaandoeningen wordt de pijn vooral opgewekt of verergerd door bewegingen van de arm en nauwelijks of niet door nekbewegingen. Bovendien veroorzaken schouderaandoeningen pijn die hoogstens uitstraalt tot aan de basis van de duim, zelden of nooit in de hand.

Bij twee van de drie door collega Van Gijn beschreven patiënten (A en B) werden tintelingen beschreven. Bij patiënte B en patiënt C straalde de pijn uit tot in de hand. Bij alle drie patiënten werden de pijnklachten geprovoceerd door bewegingen van het hoofd, zij het bij patiënt C pas in tweede instantie. Bij de differentiatie tussen een cervicale en een (peri)articulaire schouderaandoening heeft de huisarts dus veel houvast aan de volgende criteria:

A.N.
de Wolf

Den Haag, augustus 1989,

Collega Van Gijn stelt reeds dat er geen absolute getallen beschikbaar zijn, maar dat hij afgaat op zijn persoonlijke ervaring. Ik ben dat met hem eens. Mijn persoonlijke ervaring leert dat, indien nekbewegingen niet, en armbewegingen wel de klachten van de patiënt provoceren, een cervicale oorzaak erg onwaarschijnlijk is en gedetailleerd neurologisch onderzoek niet nodig. Het omgekeerde is niet waar: bij cervicale aandoeningen kunnen armbewegingen wel degelijk pijnlijk zijn. Kan de pijn door onderzoek van de nekbewegingen worden opgewekt, of levert het onderzoek van de schoudergordel onvoldoende duidelijke aanwijzingen op, dan is neurologisch onderzoek (spierkracht, reflexen, sensibiliteit) steeds geïndiceerd.

Bovengenoemde criteria zijn, naar ik hoop, een aanvulling voor de huisarts bij de overweging of verder specialistisch onderzoek naar cervicale oorzaken van pijn in de arm geïndiceerd is.

A.N. de Wolf

Utrecht, augustus 1989,

De collegae Duyvendak en Donkersloot schrijven vanuit een neurochirurgisch gezichtspunt. De lotgevallen van niet-geopereerde patiënten zijn van daaruit niet steeds goed waar te nemen. Dat bij ruim een kwart van de door hen geopereerde patiënten niet zozeer de pijn als wel ‘ernstig krachtverlies’ de reden tot de ingreep was, verbaast nogal. Wellicht verschillen wij van inzicht over wat ernstig is. Zwakte van de M. triceps brachii is zelden invaliderend, in tegenstelling tot uitval van de voetheffers bij een lumbale discus-prolaps.

J. van Gijn

Utrecht, augustus 1989,

Ik dank collega De Wolf voor zijn opmerkingen. Dat de huisarts een aandoening van het schoudergewricht en een cervicale discus-prolaps uit elkaar moet kunnen houden, ben ik met hem eens. Voornamelijk daarom werd deze klinische les geschreven. Armbewegingen kunnen ook bij een discus-hernia de pijn doen toenemen, zoals collega De Wolf al vermeldt. Het tintelen van de vingers is daarentegen kenmerkend voor een wortelaandoening en ontbreekt daarbij vrijwel nooit (ook niet bij patiënt C!). In dat geval kan het neurologisch onderzoek inderdaad niet worden gemist.

J. van Gijn