Perfusiescintigrafie van de hartspier heeft na de introductie voor klinische doeleinden in 1975 een belangrijke plaats in de niet-invasieve diagnostiek bij en de bepaling van de prognose van patiënten met een vastgestelde of vermoede kransvataandoening.12 Hoewel onlangs andere radioactief gemerkte verbindingen ter beschikking zijn gekomen, wordt thallium-201 wereldwijd nog steeds het meest gebruikt en waren ‘perfusiescintigrafie’ en ‘thalliumscintigrafie’ lange tijd synoniem. De resultaten van perfusiescintigrafie en van coronariografie correleren goed, discrepanties zijn echter niet onmogelijk. Met deze technieken wordt een verschillend aspect van de coronaire pathologie bestudeerd: met perfusiescintigrafie de weefseldoorstroming en met coronariografie de anatomische afwijkingen van de kransslagaders. Afwijkende anatomie hoeft niet onder alle omstandigheden te leiden tot afwijkende perfusie.
In dit overzicht worden de techniek en de klinische toepassing van thallium-201-scintigrafie besproken. Voorts wordt ingegaan op nieuwe afbeeldingstechnieken en radiofarmaca.
Techniek
Na intraveneuze injectie verdeelt thallium-201 zich over de verschillende orgaansystemen proportioneel aan de doorbloeding…
Reacties