Samenvatting
Doel
Nagaan welk effect lamivudine heeft op HBV-coïnfectie bij HIV-geïnfecteerde patiënten.
Opzet
Retrospectief.
Methode
Bij 800 HIV-geïnfecteerde patiënten, bekend op de polikliniek Infectieziekten van het Universitair Medisch Centrum Utrecht, werden retrospectief de HBsAg-status en het lamivudinegebruik nagegaan. Bij de groep van HBsAg-positieve patiënten met lamivudinegebruik 150 mg 2 dd als onderdeel van krachtige antiretrovirale therapie (HAART) werd HBV-DNA kwantitatief in nog aanwezig plasma bepaald. Tevens werden de volgende parameters uit de statussen onderzocht: HBsAg, HBeAg, activiteit van alanineaminotransferase (ALAT) en CD4-celaantal.
Resultaten
29 (3,6) HIV-geïnfecteerde patiënten waren HBsAg-posititief. Bij 14 van deze 29 patiënten was HBV-DNA aantoonbaar in plasma vóór starten van de therapie. 10 van de recente patiënten hadden tenminste 200 × 106 CD4-cellen/l. Na 6 maanden therapie was de HBV-DNA-hoeveelheid significant gedaald (t-toets voor gepaarde waarnemingen; p = 0,001) in de groep patiënten bij wie het CD4-celaantal bij de start van de therapie minstens 200 × 106/l bedroeg, in tegenstelling tot de groep met minder dan 200 × 106 CD4-cellen/l. Het verschil in effect van lamivudine was statistisch significant (p = 0,021). Aan het einde van de follow-upperiode van respectievelijk gemiddeld 32 en 13 maanden was bij 7 patiënten geen HBV-DNA meer te detecteren en was de ALAT-waarde genormaliseerd bij 9 patiënten (64).
Conclusie
In deze retrospectieve studie was lamivudine effectief in de behandeling van HIV-geïnfecteerde patiënten met een HBV-coïnfectie. De daling van de hoeveelheid circulerend HBV hing samen met het aantal CD4-cellen.
Reacties