artikel
De gezondheidszorg raakt meer en meer verkaveld. Vooral in de academische ziekenhuizen komen er steeds meer specialismen en subspecialismen bij. Daarbovenop lossen binnen één specialisme vaak meerdere dokters elkaar af bij de zorg voor een patiënt. Dit heeft te maken met strengere eisen aan de roosters, meer aandacht voor de ‘work-life balance’ en de toename van onderwijs-, onderzoeks- en managementtaken. Het kan niemand zijn ontgaan dat dit leidt tot meer en meer overdrachts- en overlegmomenten.
In dit nummer bespreken Van Velzen en Dahan een recent artikel uit JAMA dat laat zien dat patiënten bij wie een intraoperatieve anesthesiologische overdracht plaatsvond, een verhoogd risico hebben op grote postoperatieve complicaties en overlijden (D2637). Dit is in lijn met Nederlandse gegevens uit de jaren 90. In het verleden zijn studies gedaan naar overdrachtsmomenten in andere situaties, zoals dienstwisselingen, en overnames tussen afdelingen of uit andere ziekenhuizen. En daaruit blijkt telkens dat een overdracht een risico met zich meebrengt.
De oplossingen die geïmplementeerd worden in Nederland zijn vrijwel zonder uitzondering gericht op het optimaliseren van de overdracht. Denk hierbij aan checklists of communicatie- en simulatietrainingen. Prima initiatieven, waar vast nog verbetering te halen valt. Maar de andere logische oplossing, die de auteurs van het JAMA-artikel ook suggereren, wordt nauwelijks serieus genomen: het minimaliseren van overdrachtsmomenten. Daarvan wordt al snel gezegd dat dit zou leiden tot vermoeidheid van het personeel en daarmee tot fouten; de gegevens daarover voor de gezondheidszorg zijn echter ambigu.
Ik denk dat het een groot goed is dat we de extreem lange diensten uit het verleden hebben afgeschaft, evenals de operatieve ingrepen die langer duren dan een werkdag. We moeten echter oppassen dat we daarbij niet doorslaan in een 9-tot-5-mentaliteit, waarbij het anesthesieteam om 15:59 uur standaard wordt afgelost, ook al staat de chirurg bij wijze van spreken de huid al te sluiten. Ook zouden we ons moeten afvragen of je een niet-patiëntgebonden activiteit achter een operatie aan moet plannen, met een groot risico op het introduceren van een overdrachtsmoment.
Maar wat voor mij cruciaal is, is minder tastbaar dan complicatiepercentages, namelijk de relatie die patiënt en arts met elkaar aangaan. Patiënten klagen erover dat ze zo veel verschillende mensen aan hun bed zien en geven aan de relatie met een vaste arts te missen. Ook denk ik dat in het opbouwen van een persoonlijke relatie met een patiënt veel betekenis te vinden is voor artsen zelf. Deze relatie uit zich in beschikbaarheid en aanwezigheid. Misschien moet daar in de afweging van alle relevante zaken iets meer prioriteit aan worden gegeven.
Reacties