Samenvatting
Bij 492 patiënten met in totaal 537 episoden van bacteriëmie of sepsis werd onderzocht in hoeverre de gekozen antimicrobiële therapie overeenstemde met de in het ziekenhuis geldende richtlijnen voor ‘blinde’ therapie en in hoeverre achteraf – op grond van het verkregen kweekresultaat – deze keuze ‘adequaat’ was geweest. In 100 episoden werd geen antibiotische therapie gegeven en in 14 werd met antimicrobiële therapie gewacht tot het kweekresultaat bekend was. De ‘blinde’ behandeling van bacteriëmieën was adequaat bij 65 van de behandelde patiënten. De behandeling werd in 18,5 van de episode ten onrechte niet bijgesteld, nadat de resultaten van de bloedkweken bekend waren geworden.
De richtlijnen voor antibiotische behandeling stemden in het algemeen goed overeen met de gevoeligheid van de uiteindelijk geïsoleerde micro-organismen, maar dienden op enkele plaatsen te worden gewijzigd, in het bijzonder ten aanzien van anaërobe infectieverwekkers bij buikchirurgie. Als deze gewijzigde richtlijnen in alle gevallen zouden zijn gebruikt, zou 85 van de patiënten met goede ‘blinde’ therapie zijn behandeld.
(Geen onderwerp)
Haarlem, april 1987,
Met veel belangstelling lazen wij het artikel van Admiraal et al. (1987;527-9). Onlangs hebben wij een grotendeels vergelijkbaar onderzoek afgesloten, echter uitsluitend uitgevoerd op de afdeling interne geneeskunde. Het betrof hierbij slechts 62 episoden van bacteriëmie bij evenveel patiënten in de periode 1981-1984. Officiële richtlijnen voor het voorschrijven van antibiotica werden in die periode nog niet gehanteerd. Onze vraagstelling ging vooral uit naar de kwaliteit van de ‘blinde’ behandeling en naar rationele therapie ten opzichte van de bloedkweken, uitgaande van dezelfde definities als in bovenstaand artikel.
Adequate blinde therapie op grond van de kweekuitslag werd in ons onderzoek bij 44% van de patiënten toegepast. Inadequate dan wel overdreven blinde therapie zagen wij bij respectievelijk 30 en 28% van de patiënten. De behandeling werd ten onrechte niet aangepast naar aanleiding van de bloedkweekuitslag bij 14% van de patiënten. Onze situatie zonder officieel geldende richtlijnen voor antibiotische therapie vergelijkend met de situatie zoals beschreven door Admiraal et al. waar meestal wel richtlijnen golden, laat vooral het verschil in overdreven blinde therapie zien, te weten 28 tegen 4%. Inadequate blinde therapie en het ten onrechte niet aanpassen van de therapie ontlopen elkaar niet wezenlijk.
Wellicht ten overvloede komt nog eens naar voren dat de winst van richtlijnen voor antibiotica-gebruik vooral voortkomt uit de reductie van de antibiotica-consumptie, met de daaruit voortvloeiende consequenties zoals minder resistentie-ontwikkeling, bijwerkingen en kosten.