Onderscheiden tussen dementie en functioneel psychiatrische stoornissen op een geriatrische afdeling van een algemeen psychiatrisch ziekenhuis met de 'Amsterdamse dementie-screeningstest'

Onderzoek
J.F.M. de Jonghe
S. Krijgsveld
K. Staverman
J. Lindeboom
M.G. Kat
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:1668-73
Abstract

Samenvatting

Doel

Bepalen of de ‘Amsterdamse dementie-screeningstest’ (ADS) onderscheid maakt tussen patiënten met een dementiesyndroom en met een functioneel psychiatrische stoornis, in een heterogene, zowel klinische als poliklinische populatie van een algemeen psychiatrisch ziekenhuis.

Plaats

Multifunctioneel Centrum Duinoord van het Psychiatrisch Centrum Vogelenzang.

Opzet

Retrospectieve vergelijking van testuitslagen en klinische diagnoses.

Methode

Selectie van patiënten die in de periode 1991-1992 waren verwezen voor neuropsychologisch onderzoek, vond plaats op basis van de ontslagdiagnose ‘dementie’, dan wel ‘functioneel psychiatrische problemen’. De scores van 30 mannelijke en 74 vrouwelijke patiënten op ADS, ‘Mini mental state examination’ (MMSE) en ‘Short portable mental status questionnaire’ (SPMSQ) werden vergeleken met de diagnostische classificatie volgens DSM-III-R.

Resultaten

De ADS had een hoge sensitiviteit en specificiteit. In vergelijking tot de MMSE worden met de ADS minder psychiatrische patiënten fout geclassificeerd, respectievelijk 55 en 10. Sommige items van de MMSE maakten geen onderscheid tussen de 2 groepen patiënten. In de demente groep werd een significant verband gevonden tussen enerzijds ADS-en MMSE-totaalscores en anderzijds biografische variabelen, zoals leeftijd en opleidingsniveau. Het laatste leek vooral te maken te hebben met het beter uitvoeren van visuo-constructieve taken door hoger opgeleiden.

Conclusie

Bij de normering van de ADS is men uitgegaan van een klinische populatie. De test blijkt ook in een heterogene, zowel poliklinische als klinische groep relatief goed onderscheid te maken tussen patiënten met een dementiesyndroom en met functioneel psychiatrische stoornissen. Vooral bij de uitvoering van performale testonderdelen kunnen opleidingseffecten een rol gaan spelen.

Auteursinformatie

Psychiatrisch Centrum Vogelenzang, dienst Onderzoek & OntwikkelingMFC Duinoord, Postbus 5, 2120 BA Bennebroek.

Drs.J.F.M.de Jonghe, neuropsycholoog; S.Krijgsveld en drs.K.Staverman, psychologen; drs.M.G.Kat, psychiater.

Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, afd. Psychologie, Amsterdam.

Dr.J.Lindeboom, neuropsycholoog.

Contact drs.J.F.M.de Jonghe

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Buurse, augustus 1994,

Met veel belangstelling las ik het artikel van De Jonghe et al. over het onderscheiden tussen dementie en functioneel psychiatrische stoornissen met behulp van de ‘Amsterdamse dementie-screeningstest’ (ADS), de ‘Mini mental state examination’ (MMSE) en de ‘Short portable mental status questionnaire’ (SPMSQ) (1994;1668-73). Het bleek dat het discriminatieve vermogen van de ADS hoog is ten opzichte van de andere meetinstrumenten.

In de beschouwing noemen de auteurs dat de bruikbaarheid van de ADS wordt beperkt doordat de test 30 min in beslag neemt, terwijl de MMSE en de SPMSQ in 10-15 min kunnen worden afgenomen. Ik ben van mening dat men het afnemen van minder valide tests, teneinde het onderzoek te bekorten, wellicht zou kunnen voorkomen door te onderzoeken of alle onderdelen van de ADS een even belangrijke rol spelen in het discrimineren tussen dementie en functioneel psychiatrische stoornissen. Hiervoor zou een multipele regressie-analyse kunnen worden uitgevoerd. Uit een dergelijke analyse zou kunnen blijken dat de predictieve waarde van de ADS slechts door enkele onderdelen wordt bepaald. In de praktijk zou dit kunnen betekenen dat slechts deze onderdelen worden afgenomen als het om de vraag gaat of er nu sprake is van een dementieel beeld of van een functioneel psychiatrisch probleem. Wanneer het echter de bedoeling is een oordeel te vormen omtrent al die cognitieve functies die met de ADS worden gemeten, dan zou de ADS in zijn geheel kunnen worden afgenomen.

Uiteraard zou een resultaat van een dergelijke analyse nadien moeten worden bevestigd in een op andere wijze geselecteerde patiëntenpopulatie. Met multipele regressie-analyse zou overigens ook kunnen worden bekeken welke onderdelen van de drie tests tezamen de beste discriminerende waarden hebben.

R.F. Ferdinand
J.F.M.
de Jonghe

Bennebroek, augustus 1994,

Terecht wijst collega Ferdinand op de moeilijke afweging van de grotere tijdsinvestering voor afname van de ADS tegen het hogere onderscheidend vermogen in vergelijking tot de MMSE en de SPMSQ. Wellicht is een en ander inderdaad te ondervangen door alleen de meest differentiërende onderdelen uit de ADS te gebruiken. Hiernaar is reeds enig onderzoek gedaan. Jonker en Hooyer toonden aan dat het onderdeel ‘Oriëntatie’ uit de ADS bijna even goed de groepen classificeerde als een discriminantanalyse over de gehele test.1 Tevens bestaat een verkorte ADS, namelijk de ADS3.2 In deze vorm worden alleen de onderdelen ‘visueel geheugen’, ‘oriëntatie’ en ‘vloeiend taalgebruik’ afgenomen.

In een aanvullende stapsgewijze multipele regressieanalyse (alleen de variabelen die op grond van significante partiële correlatie een bijdrage leveren aan de verklaarde variantie, resteren in de regressieanalyse) van onze gegevens verkregen bij 75 demente patiënten en 29 oudere pyschiatrische patiënten, wordt duidelijk dat een klein aantal onderdelen uit de ADS en de MMSE reeds veel variantie verklaart (de SPMSQ is hier om redenen van overzichtelijkheid buiten beschouwing gelaten). Voor de ADS zijn dat ‘oriëntatie’, ‘meander’ en ‘achtwoordentest’ (respectievelijk r = 0,71, 0,74 en 0,76) en voor de MMSE ‘plaatsoriëntatie’, ‘aandacht’ en ‘tijdsoriëntatie’ (r = 0,65, 0,68 en 0,69). Bij gezamenlijke analyse van ADS en MMSE hadden alleen de ADS-onderdelen ‘oriëntatie’, ‘meander’ en ‘achtwoordentest’ statistisch significante bijdragen (p < 0,05) aan het onderscheid dementie-psychiatrische stoornis. Evenals in het onderzoek van Jonker et al. draagt de ADS-subtest ‘oriëntatie’ zeer veel bij aan de proportie verklaarde variantie. Dit geldt ook voor de oriëntatie-items uit de MMSE. Uit gezamenlijke analyse van de ADS- en MMSE-gegevens blijkt dat er voor de MMSE weinig specifieks overblijft. Met een verkorte testprocedure kunnen demente en psychiatrische patiënten dus vrijwel even goed onderscheiden worden als met de volledige test.

Bij het voorgaande dient echter te worden opgemerkt dat naarmate een screeningstest korter wordt, het risico van onbetrouwbaarheid van de meting in het algemeen toeneemt. Ook de setting kan hierbij van belang zijn: gezonde vrijwilligers zullen wellicht ‘betrouwbaarder’ presenteren dan pas opgenomen patiënten.

Het behoeft verder geen betoog dat voor de diagnose ‘dementiesyndroom’, in termen van de DSM-III-R, er sprake dient te zijn van meer dan alleen geheugenstoornissen. Wanneer men besluit een klein aantal, inhoudelijk soortgelijke (geheugen)subtests af te nemen, dan kunnen over andere stoornissen in de hogere corticale functies weinig uitspraken worden gedaan. Wij zijn dan ook van mening dat niet te snel moet worden bezuinigd op de tijdsinvestering bij testonderzoek.

J.F.M. de Jonghe
Literatuur
  1. Jonker C, Hooyer C. Seniele dementie type Alzheimer &lsqb;proefschrift&rsqb;. Amsterdam: Vrije Universiteit, 1986.

  2. Lindeboom J, Jonker C. Een korte test voor dementie-screening. Tijdschr Gerontol Geriatri 1988;19:97-102.