Samenvatting
Bij 18 tot 58 van de patiënten met angineuze pijn wordt een aandoening van de slokdarm gevonden. Het probleem bij de diagnostiek is aan te tonen dat de pijn op de borst werkelijk veroorzaakt wordt door de slokdarmaandoening. Geroutineerde, langdurige meting van zowel pH als van motiliteit in de slokdarm maakt het mogelijk om afwijkingen in de motiliteit als oorzaak van de pijn aan te wijzen. Wij beschrijven patiënten met pijn op de borst bij wie op deze wijze diffuse oesophagusspasmen als waarschijnlijke oorzaak van de klachten gesteld werden.
(Geen onderwerp)
Utrecht, maart 1988,
Wij voelen ons geroepen enkele kanttekeningen te plaatsen bij dit artikel (1988;394-7). De eerste kanttekening betreft de door Sars et al. gebruikte ‘antimoon monochrysant’ pH-catheter. Wij geven er de voorkeur aan te spreken over een pH-elektrode van monocrystallijn antimoon. Ten tweede is de gevolgde techniek slechts steekproefgewijs werd geregistreerd (2 minuten per 35 minuten). Het ware in feite correcter om te spreken van een frequent onderbroken 1,5-uursregistratie. De temporele relatie tussen de pH- en drukcurve zoals geregistreerd met het door de auteurs gebruikte systeem is onduidelijk. Dit blijkt onder andere uit de figuren 2 en 3, die de lezer laten gissen hoe de relatie tussen de getoonde 2-uurs-pH-curven en de 2-minuten-drukcurven is geweest.
Van meer principieel belang achten wij de volgende opmerkingen. De auteurs vermelden nergens hoeveel patiënten in totaal werden onderzocht door middel van deze nieuwe techniek, zodat de beschrijving van twee ziektegeschiedenissen als ‘casuïstische mededeling’ moet worden opgevat. Het is wetenschappelijk niet geoorloofd uit een dergelijke mededeling conclusies te trekken over de klinische betekenis van 24-uursslokdarmmanometrie. De samenvatting suggereert dat een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en verzwijgt nadrukkelijk dat het hier slechts om twee patiënten gaat. De in de samenvatting genoemde percentages (18-58) hebben betrekking op literatuurgegevens en niet op eigen onderzoek. Bij patiënt A worden inderdaad contracties van hoge amplitude en verlengde duur waargenomen, maar bij de conventionele manometrie waren deze afwijkingen ook reeds gezien. Kennelijk komen deze contracties bij deze patiënt frequent voor, zodat het samenvallen van pijn met deze contracties gemakkelijk op toeval kan berusten. Een statistische onderbouwing ontbreekt. Wij achten het dan ook twijfelachtig of de ‘24-uurs'registratie bij deze patiënt als belangrijkste diagnosticum kan worden aangemerkt. Bij patiënt B is in figuur 3b geen sprake van een langdurige, repetitieve contractie, doch van drie afzonderlijke contracties. In figuur 3c is de met een pijl aangegeven afwijking naar alle waarschijnlijkheid niet meer dan een artefact, veroorzaakt door persen of bukken. Als spasme kan een dergelijke contractie van nauwelijks 20 mmHg in ieder geval niet gelden.
Op grond van bovenstaande argumenten schatten wij de wetenschappelijke waarde van dit artikel niet hoog in. Het is kennelijk meer bedoeld om medisch Nederland te attenderen op de beschikbaarheid van een dergelijk systeem dan om de kennis van het vakgebied te vergroten.