Op 8 oktober 2006 kondigde de Franse premier een rookverbod af voor alle openbare gelegenheden in Frankrijk. Voor de horeca aldaar is er een overgangsregeling: horecagelegenheden moeten vanaf 1 februari 2007 rookvrij zijn. Ruim driekwart van de Fransen is vóór deze maatregel. Andere Europese landen, waaronder Ierland, Zweden en Malta, hebben de afgelopen 2 jaar het roken in het openbaar verboden. Een van de belangrijkste drijfveren voor deze maatregelen is het beschermen van niet-rokers tegen de schadelijke effecten van passief roken, te weten longkanker, acute versterking van de plaatjesaggregatie en endotheeldisfunctie. In Nederland bestaat reeds sinds 1990 een rookverbod in openbare gebouwen, maar hiervan zijn horecagelegenheden uitgezonderd. Daarover bestaat veel verschil van mening, maar enkele recente ontwikkelingen laten het belang zien van een algemeen verbod.
Op 10 januari 2005 heeft de Italiaanse regering het roken in alle openbare gebouwen, inclusief horecagelegenheden, verboden. Een recente waarneming in de regio Piemonte, met…
(Geen onderwerp)
La Zubia, Spanje, januari 2007,
In het artikel van collega Peters (2007:167-8) over de nadelen van roken wordt onder andere gesteld dat van de 1,3 miljard rokers die nu leven, 82% in de ontwikkelingslanden woont. Ook merkt hij op dat voor de 21e eeuw de verwachting is dat er 1 miljard slachtoffers van roken zullen zijn.
Als voormalig tropenarts in Indonesië, Afrika en Arabië, en later als zenuwarts-psychotherapeut-psychoanalyticus heb ik ervaren dat roken een hulpmiddel is om stresssituaties het hoofd te bieden. Zo was de behoefte aan roken bij de meeste gevangenen in de Japanse concentratiekampen zo groot, dat men zelfs trachtte om gedroogde theeblaadjes te roken die al voor de bereiding van thee waren gebruikt. Dat een groot deel van de bevolking in de ontwikkelingslanden rookt, is mijns inziens niet verwonderlijk gezien de daar aanwezige ‘rat race’-stress. In het Westen, waar het roken voor een deel is afgenomen door antirookmaatregelen, blijkt dat de behoefte aan drugs sterk toeneemt, vooral bij de jeugd. Gezien het overmatige voedselgebruik en de toenemende zwaarlijvigheid lijkt voedsel in dit werelddeel eveneens als een ‘drug’ te kunnen worden beschouwd.
Ik vind het opmerkelijk dat ik gedurende de 9 jaar waarin ik als tropenarts ten dienste stond van een overwegend arme bevolking geen hartinfarcten of longcarcinomen heb geconstateerd. Hoewel de gemiddelde leeftijd meestal niet hoger was dan ongeveer 50 jaar, blijft dit voor de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw een verbazend feit. De landen waar ik werkte hadden een bevolkingsomvang van gemiddeld 300.000 mensen. Deze verbazende waarneming zou men kunnen toeschrijven aan matig eten en veel lichamelijke arbeid.
Een mening aangaande het fenomeen van dood door roken is dat men sterfte in een wereld waarop straks 9 miljard mensen leven als een noodzakelijk tegenwicht tegen overbevolking moet zien, ongeacht het feit of deze sterfte nu wel of geen natuurlijke oorzaak heeft.
De politiek lijkt, gezien haar negatieve visie ten aanzien van roken, die wordt gesteund door de vele groepen binnen de gezondheidssector, en de hierop afgestemde bureaucratisch noodzakelijke en economische maatregelen, een en ander niet in een groter verband te plaatsen. Zo is het niet logisch om tabak steeds zwaarder te belasten, terwijl er een tendens is om de kosten van bepaalde drugs te verlagen, voornamelijk als middel tegen toenemende criminaliteit.