Samenvatting
-
De prevalentie van het Down-syndroom in Nederland is 14 op de 10.000 levendgeborenen; dit is bijna 1,5 maal hoger dan in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw.
-
In Nederland is de deelname aan prenatale screening laag ten opzichte van de rest van Europa. Het percentage zwangeren dat ouder is dan 36 jaar is toegenomen.
-
Door vroege diagnostiek en behandeling van aangeboren hartafwijkingen is de mortaliteit van kinderen met het Down-syndroom gedaald. Hun levensverwachting is fors gestegen, maar er treedt wel andere comorbiditeit op de voorgrond.
-
Een derde van de kinderen met Down-syndroom heeft een piepende ademhaling; er lijkt geen verband te zijn met astma en allergie.
-
Het percentage moeders dat een kind met Down-syndroom borstvoeding geeft is laag (48%), ondanks het preventieve effect op coeliakie en infecties en de stimulerende werking op de spraak-taalontwikkeling.
-
Kinderen met het Down-syndroom hebben lagere scores voor kwaliteit van leven op de domeinen longproblemen, maagproblemen, motoriek en communicatie.
-
Gerichte medische begeleiding en screening op de specifieke comorbiditeit (hart, schildklier, longen, gehoor, visus) en gerichte begeleiding van de cognitieve en motorische ontwikkeling en de spraak-taalontwikkeling bij kinderen met Down-syndroom is zinvol.
Reacties