Samenvatting
-
De incidentie van het oesofaguscarcinoom is de laatste jaren aanzienlijk toegenomen als gevolg van de stijgende incidentie van het adenocarcinoom. Een relatie met de stijgende prevalentie van de barrett-oesofagus speelt hier een belangrijke rol.
-
Diagnostiek en stadiëring dienen te bestaan uit een oesofago-gastro-duodenoscopie, transoesofageale endo-echografie en CT. Toevoeging van positronemissietomografie kan een hogere sensitiviteit en specificiteit voor afstandsmetastasen opleveren.
-
Er is bewijs dat voor patiënten met een adenocarcinoom neoadjuvante chemoradiotherapie gevolgd door chirurgie leidt tot betere overleving. Dit effect is minder overtuigend voor plaveiselcelcarcinomen.
-
Distale en gastro-oesofageale overgangstumoren zijn met name geschikt voor een transhiatale benadering. Intrathoracale tumoren zijn geschikt voor een transthoracale resectie. Er is geen verschil in overleving aangetoond van de transhiatale benadering ten opzichte van de transthoracale benadering, ondanks dat bij de transhiatale benadering de lymfklierdissectie doorgaans minder uitgebreid is.
-
Minimaal invasieve oesofagusresecties lijkt gepaard te gaan met een lagere morbiditeit en een kortere opnameduur, maar gerandomiseerd onderzoek is nodig om deze resultaten te staven.
Reacties