Samenvatting
Jaarlijks worden in Nederland bijna 20.000 sterilisaties bij vrouwen verricht. In toenemende mate wordt hierbij gebruik gemaakt van clips in plaats van coagulatie. Hoewel de methode bekend staat als een definitieve vorm van anticonceptie, is naar aanleiding van enkele publikaties over zwangerschappen na deze vorm van sterilisatie ongerustheid ontstaan bij vrouwen en gynaecologen.
De laparoscopische bevindingen bij twee patiënten met migrerende clips worden beschreven. Aangegeven wordt hoe de zorgvuldigheid en documentatie van de laparoscopische sterilisatie kan worden verbeterd. Dit is ook van groot belang voor de juridische consequenties van het falen van de ingreep.
(Geen onderwerp)
Heerlen, februari 1991,
Een atypische lokalisatie van Filshie-clips moet inderdaad vaker voorkomen dan Filshie beschrijft (1991;233-5). Klumper en Peters melden twee gevallen, waarvan één door middel van een hysterosalpingogram, de ander door een diagnostische laparoscopie werd vastgesteld. In 1990 refertiliseerden wij vier patiënten, die door middel van Filshie-clips waren gesteriliseerd. Bij twee patiënten bevonden beide clips zich in het cavum Douglasi, gedeeltelijk in adhesies. Bij een derde patiënte lag één van beide clips op het blaasperitoneum. In ieder van deze gevallen was het isthmus-gedeelte van de tuba geatrofieerd en waren de tubae bij een eerder gemaakt hysterosalpingogram ondoorgankelijk gebleken. Ook bij Falope-ringsterilisatie kan het voorkomen dat de ring niet meer op de oorspronkelijke plaats wordt teruggevonden, hoewel er nog een volledige obstructie bestaat. Bij een patiënte bij wie dat jaar een refertilisatie na Faloperingsterilisatie werd verricht, werd één van beide ringen op de mesosalpinx teruggevonden.
Overigens lijkt het, mede gelet op de juridische consequenties, verstandig om ook wanneer de sterilisatie meerdere jaren tevoren heeft plaatsgevonden, bij verdenking op een afwijkende lokalisatie niet te volstaan met geruststelling, maar toch hysterosalpingografie te verrichten. Nog afgezien van het feit dat een slecht geplaatste clip niet onmiddellijk een zwangerschap tot gevolg hoeft te hebben, is het immers niet bewezen dat fistelvorming uitsluitend beperkt is tot sterilisaties door middel van tubacoagulatie.
(Geen onderwerp)
Leiden, maart 1991,
De reactie van Ubachs en Heineman sterkt ons in de overtuiging dat het vaker voorkomt-dat clips na aanvankelijk goede plaatsing gaan ‘zwerven’ in de buikholte, zonder consequentie voor het sterilisatie-resultaat.
Betreffende de suggestie bij al dergelijke, bij toeval gevonden gevallen hysterosalpingografie te verrichten, lijkt ons een zo defensief gemotiveerde handelwijze onnodig, en juridisch ook niet voldoende sluitend, mits al geruime tijd infertiliteit bestaat. Behalve genoemde risico's en kosten is het wellicht nog voorstelbaar dat juist door deze ‘controle’ een fistel veroorzaakt wordt waardoor een nog invasievere ingreep moet volgen. Pas dan zal tevens blijken of de arts in gebreke is gebleven.
Om genoemde juridische consequenties te minimaliseren, blijft het van het grootste belang dat patiënten volledig op de hoogte zijn van de risico's van een sterilisatie, en dat de overeenkomst tussen arts en patiënt beperkt blijft tot de afspraak een ring of clip te plaatsen, dan wel coagulatie te verrichten (zo mogelijk onder visuele registratie daarvan).