Direct na implantatie van een heupprothese begint het slijtageproces van het implantaat. Bij elke beweging ontstaan op het grensvlak van de bewegende delen partikels van het materiaal waar de twee componenten van zijn gemaakt. In de traditionele heupprothese is dit polyethyleen aan de komzijde en een chroom-kobaltlegering aan de femurkop. Het zachtere polyethyleen is evenwel vrij gevoelig voor slijtage en geeft veel partikels af.1
Deze partikels veroorzaken na fagocytose door macrofagen een osteolyse van het bot rond de prothese, die vervolgens losraakt van het bot.2,3 De patiënt zal pijn krijgen en opnieuw geopereerd worden. Vooral bij jonge, actieve patiënten treedt dit probleem in sterke mate op. In een poging het aantal partikels te verminderen zijn met name bij de heupprotheses andere materialen toegepast, die harder zijn en minder partikels produceren. Naast keramische materialen werd ook het gebruik van twee gladde metalen oppervlakken populair. Deze kregen de naam metaal-op-metaal…
Reacties