Samenvatting
Doel
Bestudering van het bijwerkingenprofiel van selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI) in België en Nederland.
Opzet
Descriptief onderzoek.
Plaats
Het Belgisch Centrum voor Geneesmiddelenbewaking en de Nederlandse Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Methode
Alle vermoedelijke bijwerkingen van fluoxetine, fluvoxamine, paroxetine en sertraline die gemeld werden tussen het tijdstip van registratie van deze geneesmiddelen en 1 januari 1995 werden geselecteerd op causaliteit. Mogelijke, waarschijnlijke en zekere bijwerkingen werden per middel en per land geteld.
Resultaten
Bij de landelijke meldingssystemen van België en Nederland werden respectievelijk 78 en 537 bijwerkingen gemeld. Bij ongeveer 30 ervan ging het om bekende bijwerkingen van de SSRI, terwijl bij ongeveer 60 sprake was van reacties die matig gedocumenteerd of niet ernstig waren. Minder dan 1 van de bijwerkingen gemeld in België en ongeveer 13 van die gemeld in Nederland hadden betrekking op minder bekende en (of) als ernstig te beschouwen bijwerkingen van SSRI: bewegingsstoornissen en extrapiramidale reacties; convulsies; galactorroe; hyponatriëmie en inadequate secretie van het antidiuretisch hormoon; en purpura.
Conclusie
Het bijwerkingenprofiel uit de meldingen kwam overeen met dat uit de medische literatuur. Niet alle bijwerkingen waren echter in gelijke mate weergegeven in de productinformatie. In Nederland werden meer bijwerkingen gemeld dan in België.
(Geen onderwerp)
Enschede, oktober 1996,
Met belangstelling lazen wij het overzicht van Van Ermen et al. (1996;1817-20). Selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI's) zijn samen met andere nieuwe en klassieke antidepressiva en neuroleptica substraat van het fase-I-enzym cytochroom P450-2D6 (CYP2D6).12 Behalve de door Van Ermen et al. genoemde risicofactoren leidt ook genetisch polymorfisme van het CYP2D6 tot het krijgen van bijwerkingen. Van de blanke bevolking is 5-10% deficiënt voor CYP2D6 en is daardoor een zogenoemde ‘trage metaboliseerder’.3 Bij deze groep is de klaring van CYP2D6-substraten gestoord, wat kan leiden tot verhoogde biologische beschikbaarheid, hogere plasmaspiegels, verlengde eliminatiehalfwaardetijden en mogelijk ongewenste farmacologische respons op normdoseringen van farmaca in vergelijking met patiënten met normale fenotypen.12 Patiënten met deze deficiëntie kunnen eenvoudig worden geholpen met verlaging van de dosis, zoals Van Ermen et al. ook aangeven in hun overzicht.
Een werkgroep van de Europese Commissie en een groep internationale experts pleiten in dit verband voor een fenotypering van patiënten die antidepressiva en (of) antipsychotica (gaan) gebruiken, in het bijzonder bij middelen met een smalle therapeutische index.45 Door een patiënt bij binnenkomst in het ziekenhuis te typeren voor zijn metabole status en de medicatie daaraan aan te passen, kan veel tijd gewonnen worden in de behandeling en een potentiële overdosering worden voorkomen. Het eventueel bijstellen van de dosering mag niet alleen op grond van de typering gedaan worden, maar moet altijd vergezeld gaan van bepalingen van de concentraties van de geneesmiddelen in het bloed door de apotheek.
Er is nog een andere indicatie dat de deficiëntie van het CYP2D6-gen een risicofactor is voor het krijgen van bijwerkingen van SSRI's. Zoals Van Ermen et al. in hun artikel aangeven, zijn extrapiramidale reacties mogelijk als bijwerking van SSRI's en kunnen Parkinson-verschijnselen verergeren bij gebruik van deze middelen.6 Sinds 1985 wordt verondersteld dat trage metaboliseerders een verhoogde kans hebben de ziekte van Parkinson te krijgen en dat de ziekte zich bij hen vroeger manifesteert.7 Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de klaring van exogene neurotoxinen vertraagd is, waardoor de substantia nigra wordt beschadigd.8
Naar aanleiding van het hier gestelde over de risicofactoren voor bijwerkingen van SSRI's, dat wil zeggen comedicatie met neuroleptica en het deficiënte fenotype ten aanzien van CYP2D6, kan ook een andere hypothese worden opgesteld: deprivatie van het CYP2D6, tijdelijk bij toediening van SSRI's en constitutioneel bij de ziekte van Parkinson, kan leiden tot extrapiramidale verschijnselen.
Dahl ML, Bertilsson L. Genetically variable metabolism of antidepressants and neuroleptic drugs in man. Pharmacogenetics 1993;3: 61-70.
Pollock BG, Mulsant BH, Sweet RA, Rosen J, Altieri LP, Perel JM. Prospective cytochrome P450 phenotyping for neuroleptic treatment in dementia. Psychopharmacol Bull 1995;31:327-31.
Kroemer HK, Eichelbaum M. ‘It's the genes, stupid’. Molecular bases and clinical consequences of genetic cytochrome P450 2D6 polymorphism. Life Sci 1995;56:2285-98.
Alvan G, Balant LP, Bechtel PR, Boobis AR, Gram LF, Pithan K. European consensus conference on pharmacogenetics, Brussel, België. Commission of the European Communities 1990;28:167.
Meyer UA, Amrein R, Balant LP, Bertilsson L, Eichelbaum M, Guentert TW, et al. Antidepressants and drug-metabolizing enzymes. Expert group report. Acta Psychiatr Scand 1996;93:71-9.
Kölling P, Jansen Steur ENH, Burlet HM de. Extrapiramidale stoornissen na sertralinegebruik; ervaringen met een nieuw selectief antidepressivum. [LITREF JAARGANG="1996" PAGINA="1467-8"]Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:1467-8.[/LITREF]
Barbeau A, Cloutier T, Roy M, Plasse L, Paris S, Poirier J. Ecogenetics of Parkinson's disease: 4-hydroxylation of debrisoquine. Lancet 1985;ii:1213-6.
Matsubara K, Kobayashi S, Kobayashi Y, Yamashita K, Koide H, Hatta M, et al. Beta-carbolinium cations, endogenous MMP[SUP]+[/SUP] analogs, in the lumbar cerebrospinal fluid of patients with Parkinson's disease. Neurology 1995;45:2240-5.