Dames en Heren,
Ongeveer 3 op de 4 mensen overlijden als gevolg van een chronische aandoening. Vóór het overlijden maken deze mensen veelal een periode van fysieke achteruitgang door. In deze periode is het belangrijk om de diagnostiek en behandeling van patiënten te heroverwegen, omdat de nadelen ervan de overhand kunnen krijgen. Dat kan het geval zijn bij het gebruik van medicijnen. Aan de hand van 3 ziektegeschiedenissen laten wij zien dat het aanpassen van medicatie aan het einde van het leven nog geen gemeengoed is en dat de communicatie rond de medicatieaanpassing vaak beter kan.
Patiënt A, een 72-jarige man met COPD in het eindstadium, was opgenomen in het ziekenhuis vanwege een exacerbatie. De voorgeschiedenis vermeldde niet-insulineafhankelijke diabetes mellitus type 2, een myocardinfarct 8 jaar eerder waarvoor hij een dotterbehandeling had ondergaan, jicht en hypertensie. Gedurende de ziekenhuisopname knapte patiënt nauwelijks op. Tijdens een gesprek met de behandelend arts gaf hij aan dat hij voelde dat ‘zijn tijd was gekomen’. Patiënt wilde graag naar huis om daar de resterende tijd van zijn leven samen met zijn partner door te brengen. Nadat terminale thuiszorg was ingeschakeld en zuurstofsuppletie voor de thuissituatie was geregeld kon patiënt daadwerkelijk naar huis. Met zuurstoftoediening via een neusbril en morfine via subcutane infusie was de dyspneu redelijk onder controle. Na enkele dagen nam de dyspneu progressief toe. Ophoging van de morfine had onvoldoende resultaat. De huisarts schatte in dat patiënt snel zou overlijden. Daarop besloot de huisarts, in goed overleg met…
Reacties