Samenvatting
– Longtransplantatie wordt vanaf 1990 in Nederland toegepast. Sindsdien is deze ingreep bij meer dan 100 volwassenen en 2 kinderen (tot 16 jaar) met chronische respiratoire insufficiëntie verricht. De meeste longtransplantaties bij kinderen worden verricht vanwege cystische fibrose.
– Na aanmelding krijgt de patiënt informatie over de ingreep en de periode ervoor en erna, en geeft het transplantatieteam advies over het moment van screeningsonderzoek. Ongeveer eenderde van de aangemelde kinderen ondergaat uiteindelijk transplantatie; de overigen zien af van de ingreep, worden afgewezen of sterven tijdens de wachttijd. Ten gevolge van een tekort aan donorlongen kan de wachttijd voor transplantatie oplopen tot meer dan 1 jaar. Een mogelijke, omstreden, oplossing is dat naaste verwanten een longkwab afstaan.
– Het ondergaan van longtransplantatie is voor de patiënt en diens ouders een zware (psychische) belasting. Iedere patiënt maakt na longtransplantatie gemiddeld 2-3 perioden van acute afstoting door. Chronische afstoting treedt op bij 20-40. Andere complicaties hangen samen met medicatie (infecties, nierfunctiestoornissen) of met de oorspronkelijke aandoening (diabetes mellitus bij cystische fibrose).
– De 1-, 2- en 4-jaarsoverlevingspercentages zijn ongeveer 60-70, 55-60 en 30-50, medeafhankelijk van de vorm van longtransplantatie (enkelzijdig, dubbelzijdig of gecombineerde hartlongtransplantatie). Een redelijke conditie van de patiënt door een tijdige verwijzing heeft een gunstige invloed op de prognose.
Reacties