Zie ook de artikelen op bl. 723, 727, 734 en 739.
De morbiditeit en de sterfte ten gevolge van atherosclerotische hart- en vaatziekten zijn in Nederland, evenals in vele andere westerse geïndustrialiseerde landen, zeer groot. Het uitgebreide onderzoek naar risicofactoren die ten grondslag liggen aan het ontstaan van atherosclerose heeft naast roken en hypertensie, hyperlipidemie als een welhaast voorwaardelijke factor ontmaskerd. Dit is reden geweest om op internationaal en nationaal niveau consensus te bereiken over de diagnostiek en de bestrijding van hyperlipidemie.1
Als meest atherogene lipoproteïnen gelden ‘low-density lipoproteins’ (LDL), ‘intermediate-density lipoproteins’ (IDL) en chylomicron-‘remnants’. Sinds de jaren zeventig zijn er aanwijzingen dat een bijzonder lipoproteïne, namelijk lipoproteïne(a) (Lp(a) spreek uit: lipoproteïne kleine a), een onafhankelijke atherogene factor is. Deze aanwijzingen berustten aanvankelijk op epidemiologische waarnemingen. Onlangs is waarschijnlijk gemaakt dat Lp(a) door een gelijkenis met plasminogeen ook van invloed is op de fibrinolyse. Zo worden voor het…
Reacties