artikel
Voor mij is dit een nummer van uitersten. We gaan van een overzicht van redelijk gestolde kennis over borstkanker (D6712), via een frontlinie-onderwerp over antitrombotica (D6145) naar een geneesmiddel dat al duizend jaar geleden in China is ontdekt voor grofweg dezelfde indicatie als waarvoor het nu gebruikt wordt (D6970).
Dit ‘zwaaien tussen soorten kennis’ is voor mij een van de charmes van de geneeskunde, vooral omdat elk soort kennis op een eigen manier fascinaties oproept. Op zogenaamd gestolde kennis sla ik graag aan met ‘O ja, is dat echt wel zo…?’, bij frontlinie-onderwerpen fantaseer ik mee waar het naartoe zal gaan en als we diep de geschiedenis van traditionele geneeswijzen in gaan – zeker als het dierenrijk daarbij betrokken wordt – tja, dan is de fascinatie vanzelfsprekend, nietwaar?
‘Moeten we niet serieuzer kijken naar kruidengeneeskunde?’
Berengal spreekt bij uitstek tot de verbeelding omdat welhaast voor iedereen te bedenken is dat in die gal iets bijzonders moet zitten. Mensen kunnen niet eens een paar weken vasten, en daarmee hun gal niet aanspreken, of ze krijgen al stenen (NTvG 2004;148:174). Een beer gaat rustig een paar maanden tukken zonder iets te eten en die gal staat daar maar stil, zonder te verstenen of de galwegen stuk te etsen. Daar moet dus ‘iets te halen zijn’.
Dat dat ook zo is, wisten de Chinezen al duizend jaar geleden en ontdekten wij, superieur slimme westerlingen, pas veeeeeel later. Het doet je fantaseren wat er nog meer in het dierenrijk te halen valt, maar ook of we niet serieuzer dan we nu doen moeten kijken naar zogenaamd ‘achterlijke kruidengeneeskunde’ die al eeuwenlang in het buitenste buitenbos wordt bedreven. Ik zou daar wel voor zijn, eerlijk gezegd, zeker als er maar het minste of geringste natuurwetenschappelijke, empirische of teleologische haakje is, zoals bij berengal het geval was.
Nou goed, veel leesplezier en fascinatie gewenst.
Reacties