Kwaliteitsbewaking en -bevordering in de gezondheidszorg; evenwicht tussen wetgeving en zelf ordenen

Perspectief
H.D.C. Roscam Abbing
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:865-9

Inleiding

Tien jaar geleden werd de Nota kwaliteitsbewaking in de gezondheidszorg aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.1 Thans is andermaal een nota over dit onderwerp in voorbereiding. De doelstelling van het kwaliteitsbeleid in de gezondheidszorg is in die tien jaar niet veranderd. In de Nota van 1980 werd deze zeer globaal geschetst als bijdragen aan het bevorderen van mogelijkheden tot optimale gezondheidszorg voor de gehele bevolking. Leenen stelt in 1981 dat de betekenis van de gezondheidszorg voor mensen in belangrijke mate bepaald wordt door de kwaliteit ervan.2 Het recht op een kwalitatief verantwoorde zorgverlening vloeit voort uit de Grondwet (wijziging 1988, artikel 22, eerste lid): ‘De overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid’. De Commissie Structuur en Functioneren van de Gezondheidszorg (zgn. commissie-Dekker) brengt in haar advies Bereidheid tot verandering tot uitdrukking dat deze grondwettelijke verankering van het recht op gezondheidszorg juist bij de regeling van…

Auteursinformatie

Rijksuniversiteit Limburg, Vakgroep Gezondheidsrecht, Postbus 616, 6200 MD Maastricht.

Mw.prof.mr.H.D.C.Roscam Abbing.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Haarlem, mei 1990,

Naar aanleiding van het artikel van mw.Roscam Abbing heeft de Nederlandse Vereniging van Laboratoriumartsen behoefte de auteur op een enkel aspect te wijzen (1990;865-9). In het hoofdstuk ‘externe toetsing en certificering’ stelt de auteur dat de door een certificatie-instituut te verlenen certificatie betrekking kan hebben op een functie, delen van functies of op ‘functie-onafhankelijke’ voorzieningen. Ten aanzien van deze laatste categorie rekent mw.Roscam Abbing na de wasserij ook nog het laboratorium tot de zogenaamde toeleverende voorzieningen. Uitgaande van het feit dat binnen de gezondheidszorg zowel de wasserij als het laboratorium ieder zijn functie op kwalitatief hoog niveau uitoefent, rekent de Nederlandse Vereniging van Laboratoriumartsen het laboratorium niet tot een zogenaamde toeleverende voorziening.

Specifiek voor de medische microbiologie willen wij nog eens wijzen op twee kort geleden gepubliceerde artikelen in Medisch Contact.12 Hieruit blijkt dat de medische microbiologie een zelfstandig medisch specialisme is met vier belangrijke aspecten: het zuiver medische aspect, het microbiologische en laboratoriumaspect, epidemiologie en volksgezondheid en tot slot wetenschap en research. Zo verenigt de medische microbiologie in zich een combinatie van kliniek, laboratorium, wetenschap en volksgezondheid. Daarenboven behoren organisatie en management van het laboratorium al sinds jaar en dag tot de taak van de medisch microbioloog.

Na lezing van de artikelen zal het duidelijk zijn dat de medische microbiologie gerekend moet worden tot de medische specialismen en niet als een toeleverende voorziening kan worden gekenschetst. Het ware beter geweest indien de auteur ten aanzien van de naar haar oordeel toeleverende voorziening, het laboratorium, zelf ordening had gebracht in de beschikbare literatuur en informatie, teneinde in het kader van de kwaliteitsbewaking en -bevordering in de gezondheidszorg, tot meer evenwichtige uitspraken te komen.

E.E.J. Ligtvoet
Literatuur
  1. Siem TH. Micro-organismen, management en maatschappij. Medische microbiologie in een veranderende gezondheidszorg. Med Contact 1989; 44: 964-7.

  2. Degener JE. Medische microbiologie en de kwaliteit van het medisch en technisch handelen. Med Contact 1989; 44: 962-4.

H.D.C.
Roscam Abbing

Rijswijk, juni 1990,

De in mijn artikel gegeven voorbeelden van zg. functie-onafhankelijke (toeleverende) voorzieningen hadden nog uitgebreid kunnen worden met bijv. röntgenologie en pathologische anatomie. Het door mij gehanteerde onderscheidend criterium is, zo moge hieruit blijken, zeker niet geweest het al dan niet vertegenwoordigen van een medisch specialisme. Beoogd is een pragmatische benadering van de vraag hoe certificaten in de toekomst in de gezondheidszorg het beste verleend kunnen worden. Mij lijkt het volgende onderscheid van belang: voorzieningen waarop straks uit hoofde van de zg. zorgverzekering in functionele termen direct aanspraak bestaat, voorzieningen waarop niet direct aanspraak bestaat, maar die wel noodzakelijk zijn voor het kunnen functioneren van eerstbedoelde voorzieningen (en in die zin door mij benoemd als zg. toeleverende voorzieningen) en een conglomeraat van voorzieningen. Omdat de tweede hier bedoelde voorzieningen van belang zijn voor meerdere functies, is er in mijn ogen alles voor te zeggen deze afzonderlijk te certificeren. Mijn artikel bevatte in dit opzicht geen waardeoordeel over de desbetreffende voorzieningen, doch slechts een plaatsbepaling daarvan in relatie tot andere functies. Ik betreur het dat in de bewuste passage meer wordt gelezen dan er staat.

H.D.C. Roscam Abbing

Bilthoven, juni 1990,

In de rubriek Geneeskunde en recht geeft mw.prof.mr.Roscam Abbing een alleszins lezenswaardige beschouwing over ‘Kwaliteitsbewaking en -bevordering in de gezondheidszorg’ (1990;865-9). Opgemerkt moet echter worden, dat waar de certificatie aan de orde komt, een onjuist beeld wordt gegeven van de functie van de laboratoria in de intramurale zorg. Daar wordt onderscheid gemaakt tussen wezenlijke functies van de instelling en functie-onafhankelijke, zogenaamde toeleverende voorzieningen, waarbij laboratoria naast wasserijen bij de laatste categorie worden ingedeeld.

De klinische laboratoria vervullen een functie binnen de patiëntenzorg. De inbreng van de laboratoriumspecialismen vormt een deel van de medische zorg in engere zin; daarover dient ook buiten strikt medische kring geen misvatting te bestaan.

W.C. van Dijk
H.D.C.
Roscam Abbing

Maastricht, juli 1990,

De in mijn artikel gegeven voorbeelden van zg. functie-onafhankelijke (toeleverende) voorzieningen hadden nog uitgebreid kunnen worden met bijv. röntgenologie en pathologische anatomie. Het door mij gehanteerde onderscheidend criterium is, zo moge hieruit blijken, zeker niet geweest het al dan niet vertegenwoordigen van een medisch specialisme. Beoogd is een pragmatische benadering van de vraag hoe certificaten in de toekomst in de gezondheidszorg het beste verleend kunnen worden. Mij lijkt het volgende onderscheid van belang: voorzieningen waarop straks uit hoofde van de zg. zorgverzekering in functionele termen direct aanspraak bestaat, voorzieningen waarop niet direct aanspraak bestaat, maar die wel noodzakelijk zijn voor het kunnen functioneren van eerstbedoelde voorzieningen (en in die zin door mij benoemd als zg. toeleverende voorzieningen) en een conglomeraat van voorzieningen. Omdat de tweede hier bedoelde voorzieningen van belang zijn voor meerdere functies, is er in mijn ogen alles voor te zeggen deze afzonderlijk te certificeren. Mijn artikel bevatte in dit opzicht geen waardeoordeel over de desbetreffende voorzieningen, doch slechts een plaatsbepaling daarvan in relatie tot andere functies. Ik betreur het dat in de bewuste passage meer wordt gelezen dan er staat.

H.D.C. Roscam Abbing