Samenvatting
Verschijnselen van koemelkallergie zijn aspecifiek, zodat vermeende koemelkallergie veel vaker voorkomt dan werkelijk aangetoonde koemelkallergie.
Koemelkallergie bij zuigelingen is dus waarschijnlijk een zeldzaam ziektebeeld; het komt naar schatting bij < 1% van de zuigelingen voor.
Het enige nuttige aanvullende onderzoek voor diagnostiek is een, bij voorkeur dubbelblinde, voedselprovocatie.
Behandeling van koemelkallergie bestaat uit koemelkvrije voeding (bij voorkeur intensief gehydrolyseerd wei-eiwit) vanaf het moment dat de borstvoeding wordt gestopt tot de leeftijd van 6-12 maanden.
Bijvoeding kan volgens het gebruikelijke schema worden geïntroduceerd; er is geen wetenschappelijke basis voor het ‘hypoallergene introductieschema’ van bijvoeding.
Preventie van koemelkallergie met hypoallergene zuigelingenvoeding (partieel gehydrolyseerd koemelkeiwit) in het eerste levensjaar is niet succesvol gebleken, en kan niet langer worden aanbevolen.
In de toekomst is wellicht orale immunotherapie voor koemelkallergie mogelijk.
Reacties