Samenvatting
Doel
Vaststellen hoeveel en welke problemen zich voordoen bij de uitvoering van euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Opzet
Descriptief.
Methoden
De gebruikte gegevens werden ontleend aan 649 gevallen van euthanasie of hulp bij zelfdoding die werden beschreven in interviews met 405 artsen in 1990-1991 en in 1995-1996, en met 210 artsen die een geval van levensbeëindigend handelen hadden gemeld (1995-1996). Opgetreden problemen werden ingedeeld in technische problemen, ongewenste effecten, en problemen met het bereiken van het gewenste effect.
Resultaten
Bij 535 patiënten (82) was de intentie euthanasie en bij 114 (18) hulp bij zelfdoding. Technische problemen, zoals problemen met het inbrengen van een infuus, kwamen bij 5 van alle patiënten voor. Ongewenste effecten, zoals spierspasmen of braken, traden op bij 4. Bij 7 waren er problemen met het bereiken van het gewenste effect: bij deze patiënten duurde het langer dan verwacht voordat de patiënt overleed, raakte de patiënt niet in coma na toediening van de middelen, of kwam de patiënt na enige tijd weer bij. Hulp bij zelfdoding ging vaker gepaard met problemen dan euthanasie; vooral problemen met het bereiken van het gewenste effect kwamen daarbij significant vaker voor (p < 0,001). Bij 21 patiënten die hulp bij zelfdoding kregen (18), besloot de arts uiteindelijk zelf het euthanaticum toe te dienen, voornamelijk omdat het gewenste effect niet werd bereikt (12 patiënten) of omdat de patiënt moeite had met het zelf oraal innemen van de middelen (5 patiënten).
Conclusie
Bij de uitvoering van euthanasie en hulp bij zelfdoding kunnen zich problemen voordoen. Artsen die besluiten om hulp bij zelfdoding te verlenen of euthanasie uit te voeren, moeten hierop voorbereid zijn.
Reacties