artikel
Het onderzoek van de patiënt begint al in de wachtkamer. Hoe zit hij? Praat hij geanimeerd met andere wachtenden, is zijn aandacht volledig in beslag genomen door zijn smartphone of zit hij stilletjes in een hoekje? Schrikt hij op bij het roepen van zijn naam of zit hij gespannen te wachten tot hij eindelijk aan de beurt is? Hoe staat hij op uit zijn stoel? Meestal verraadt een eerste indruk al iets over de aard of ernst van het probleem waarvoor de patiënt het spreekuur bezoekt. Zo hebben ervaren huisartsen vaak bijna al een pilrecept uitgeschreven voordat het wat verlegen meisje erom vraagt. En soms is de diagnose al gesteld voordat de spreekkamer bereikt is: de peuter met waterpokken, de drukke kleuter met krentenbaard… Al deze observaties dragen – soms onbewust – bij aan het diagnostisch proces.
Ook Jorik Nonnekes en Bas Bloem illustreren het belang van pre-spreekkamer-diagnostiek: het signaleren en interpreteren van een afwijkend looppatroon (D2686). Omdat patiënten zelden álle klinische verschijnselen van een ziektebeeld – bijvoorbeeld de ziekte van Parkinson – vertonen, kiezen ze daarbij voor een ‘bottom-up’ benadering: ze starten niet bij een diagnose (‘top-down’), maar gaan uit van de aard van de loopstoornis om vervolgens de oorzaak te achterhalen. Daarbij illustreren ze deze loopstoornissen met instructieve video’s, die u kunt vinden op onze website. Dat juist neurologen dit zeer lezenswaardige artikel hebben geschreven, verbaast me niet: hun vakgebied, waar anatomie en functie zo nauw met elkaar verweven zijn, is bij uitstek het domein van spoorzoekers.
In een tijd waarin ons steeds meer diagnostische hulpmiddelen ter beschikking staan laat dit artikel het belang zien van gedegen lichamelijk onderzoek, dat begint bij scherp observeren om vervolgens met goed klinisch redeneren het juiste diagnostische pad te volgen. Geneeskunde pur sang. En hier geldt de bekende oneliner van een beroemd voetbal-analyticus: je gaat het pas zien als je het doorhebt!
Reacties