artikel
Enkele dagen geleden, om precies te zijn op 1 september, is de nieuwe Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, kortweg de WHW, van kracht geworden. De WHW bestaat op zich natuurlijk al langer maar er zijn nieuwe, belangrijke wijzigingen in opgenomen. Deze wijzigingen hebben een lange historie en velen hadden gehoopt dat de inwerkingtreding daarvan al tijdens het kabinet Balkenende III gevierd zou kunnen worden. De val van dit kabinet heeft dit echter verhinderd en daarom moesten wij nog een aantal jaren wachten. Het bijzondere in de nieuwe wet is dat daarin de positie van de examencommissies versterkt wordt en dat de toepassing van het iudicium abeundi, dat wil zeggen de mogelijkheid om een student uit de geneeskundestudie te verwijderen, nu mogelijk wordt. Voorheen bestond deze mogelijkheid niet in deze vorm en konden studenten ondanks grotelijks disfunctioneren uiteindelijk toch meestal wel afstuderen. Weliswaar hanteerden sommige faculteiten een bindend studieadvies, maar dat leverde vaak grote problemen op. Nu is het zo dat wanneer een student het echt te bont maakt, er ruimere mogelijkheden zijn om hem of haar een halt toe te roepen. Desondanks moeten deze mogelijkheden niet overschat worden. Er zijn nog allerlei barrières ingebouwd ter bescherming van de student. Na een interne evaluatie van het voorstel tot een iudicium abeundi volgt nog een externe beoordeling waarbij ook niet-medici betrokken zijn en pas als iedereen het erover eens is, kan het iudicium ten uitvoer worden gebracht. Hoewel het zeker een stap in de goede richting is, gaat de wet naar mijn mening nog lang niet ver genoeg. Niet zelden namelijk komen sommige eigenschappen of een gebrek aan noodzakelijke sociale vaardigheden pas in de klinische fase aan het licht. Zeker in deze fase van de studie zal het heel lastig zijn om voldoende overtuigend bewijs te verzamelen om het juridische steekspel te winnen. Daarom zou de huidige bachelor-master-opbouw van de studie een unieke maar door de wetgever niet benutte mogelijkheid hebben geboden om de geschiktheid voor de studie geneeskunde op twee momenten in de tijd te toetsen. In de bachelorfase zou dan vooral op de geschiktheid om te studeren gelet kunnen worden, terwijl in de masterfase de klinische en sociale competenties onderdeel van beoordeling zouden moeten zijn. Onderzoek heeft immers uitgewezen dat problematisch gedrag tijdens de studie een belangrijke voorspeller is van bijvoorbeeld tuchtrechtelijke zaken tijdens het latere professionele leven. Het is dan ook te hopen dat een volgende versie van de wet deze mogelijkheden wel inbouwt. De verantwoordelijkheid van de universiteit om goede dokters af te leveren, heeft juist juridische steun en geen tegenwerking nodig.
Reacties