Samenvatting
Doel
In kaart brengen van de relatie tussen psychiatrische zorgconsumptie na een onvrijwillige opname in het kader van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) en de kans op een onvrijwillige heropname.
Opzet
Prospectief cohortonderzoek met 5 jaar follow-up.
Methode
Het ggz-zorggebruik werd vastgelegd van 460 patiënten die in de periode 15 september 2004-14 september 2006 bij de Spoedeisende Psychiatrie Amsterdam een opname met een BOPZ-maatregel kregen, met sociaaldemografische en klinische gegevens als onafhankelijke variabelen.
Resultaten
Van het cohort kreeg 63% geen BOPZ-heropname. De kansverhouding voor BOPZ-heropname toonde in jaar 4 voor het eerst een daling (oddsratio (OR): 0,64; 95%-BI: 0,45-0,92). BOPZ-heropname was gerelateerd aan een hoge continuïteit van behandeling (χ2-toets: p ≤ 0,001) en een hoog niveau van zorgconsumptie gedurende follow-up (χ2-toets: p ≤ 0,001). BOPZ-heropname werd voorspeld door: hoge zorgconsumptie gedurende 5 jaar vóór inclusie (OR: 2,61; 1,44-4,73), jonger dan 35 jaar bij studieaanvang (OR: 1,65; 1,08-2,52), alleen wonen bij inclusie (OR: 1,68; 1,22-2,33), en eerdere BOPZ-opnames (OR: 1,56; 1,03-2,35).
Conclusie
Twee derde van de patiënten kreeg geen BOPZ-heropname. De kans op een heropname nam pas 4 jaar na studieaanvang af. Patiënten met een BOPZ-heropname werden het intensiefst behandeld, maar deze behandelintensiteit voorkwam niet dat deze groep een hogere kans op BOPZ-heropname had. Wanneer de kwaliteit en aard van de zorg en de sociale inbedding van de patiënt buiten beschouwing blijven, hebben het streven naar vermindering van behandeluitval en intensiveren van behandeling mogelijk geen effect op het verkleinen van de kans op BOPZ-heropname.
Reacties