Informatie en toestemming in de gezondheidszorg; recente ontwikkelingen

Perspectief
H.D.C. Roscam Abbing
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:2561-4

Informatie aan de patiënt speelt een steeds belangrijker rol in de gezondheidszorg. Dit geldt vanzelfsprekend met het oog op toestemming voor een medische handeling (‘informed consent’) en daarmee samenhangende overige informatie. Het informeren van de patiënt is ook van belang in verband met gebruik van lichaamsmateriaal en medische gegevens voor andere doeleinden binnen de gezondheidszorg.

De internationaal erkende eis van toestemming voor medische handelingen vloeit voort uit het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit. Daarmee wordt vorm gegeven aan het zelfbeschikkingsrecht. Afwijking van de toestemmingseis is, behoudens in spoedsituaties, alleen toegestaan indien en voor zover bij wet bepaald. Een voorbeeld van dit laatste is de in de Wet Bijzondere Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen opgenomen mogelijkheid van toepassing van een zogenaamd behandelingsplan voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de patiënt of anderen, voortvloeiende uit de stoornis van het geestesvermogen, af te wenden.1 Daarbij moet worden aangetekend…

Auteursinformatie

Universiteit Utrecht, Molengraaf-instituut voor Privaatrecht, Nobelstraat 2a, 3512 EN Utrecht.

Mw.prof.mr.H.D.C.Roscam Abbing.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

D.O.E.
Gebhardt

Oegstgeest, januari 1995,

Roscam Abbing vermeldt in haar artikel (1994;2561-4) de verplichting opgenomen in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) dat de hulpverlener de patiënt op duidelijke wijze en desgevraagd schriftelijk moet inlichten over onder andere de risico's die de behandeling met zich meebrengt (artikel 1653b lid 2b). Leenen schrijft hierover: ‘Niet informeren is niet nakomen van de overeenkomst. Indien schade daaruit is ontstaan, zal de patiënt daarvoor vergoeding kunnen claimen. In het algemeen komen normale behandelingsrisico's voor rekening van de patiënt. Indien echter de arts de patiënt niet of niet voldoende heeft geïnformeerd en de toestemming dus niet op de juiste wijze is tot stand gekomen, behoren ook de normale behandelingsrisico's voor rekening van de arts te komen.’1

D.O.E. Gebhardt
Literatuur
  1. Leenen HJJ. Handboek gezondheidsrecht. Deel I. Rechten van mensen in de gezondheidszorg. Alphen aan den Rijn: Samson, Tjeenk Willink, 1994:170.

J.L.M.
van der Beek

Eindhoven, december 1994,

Het is opvallend dat Roscam Abbing in haar artikel over de zojuist aangenomen Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) geen kritische kanttekeningen maakt bij deze wet, terwijl deze zeer wel te maken zijn (1994;2561-4). Enkele voorbeelden:

– Kan er behalve van zinloos medisch handelen ook sprake zijn van zinloos juridisch handelen?

– Is het later toegevoegde punt van redelijkheid enigszins hanteerbaar in juridische situaties waarvoor de wet toch primair bedoeld is? De redelijkheid geldt de zorg van een goed hulpverlener, maar wordt deze gezien vanuit de optiek van de patiënt, de omgeving van de patiënt, een gewone hulpverlener, een deskundige van een tuchtcollege, een voorlichtingdeskundige, de stand van de wetenschap of de stand van de kwaliteitvan-zorgdiscussie? Wat moet men met een dergelijk subjectief criterium in een conflictsituatie?

– Ten slotte zijn er vragen over het proceskarakter van voorlichting (een hulpverlener heeft soms veel tijd nodig om tot een diagnose te komen, moet een patiënt dan in 10 à 15 minuten toestemming geven voor therapie?), over de participatieproblematiek en over het inschakelen van de omgeving.

Voor mij is patiëntenvoorlichting een essentieel onderdeel van de zorg voor iedere patiënt, maar de situatie zoals die zich thans ontwikkelt, vind ik zonder meer zorgwekkend. Waar komt de grote belangstelling voor patiëntenvoorlichting vandaan? Het klassieke voorbeeld is diabetes mellitus, waarbij onvoldoende kennis van de patiënt over het ziektebeeld en de behandeling leidde tot herhaalde en soms zelfs zeer frequente opnamen die voorkómen konden worden door een goede voorlichting (per patiënt werd tot soms 40 uur aan voorlichting besteed).

Het probleem is thans dat de wet sterk is toegespitst op ‘informed consent’ en daarbij vooral op de acute situaties en veel minder op de subacute en langdurige problemen met ziekte en handicap. Het lijkt wel of de hele kwaliteit-van-zorgdiscussie aan deze wetgever voorbij is gegaan: de feitelijke zin van voorlichting is toch dat men leert omgaan met zijn ziekte. De huidige WGBO beklemtoont bovendien sterk alleen de cognitieve component, terwijl de grote problemen vooral zitten in de emotionele en de gedragsmatige aspecten. Typerend in de wet is in dit opzicht de discussie over het punt van het weigeren van de voorlichting, alsof dat nu het echte probleem zou zijn. Het echte probleem is dat de patiënt vaak niet participeert en dit ook vaak niet kan, terwijl toch beslissingen die samen met de patiënt genomen zijn, een meerwaarde hebben. Waar deze wet vooral duidelijkheid moet bieden in het tuchtrechtelijk toetsen van het medisch handelen, lijkt vergeten te worden dat participatie van de patiënt een even grote voorwaarde is voor het welslagen van de voorlichting als het werk van de arts.

De klemtoon ligt thans veel te sterk op het werk van de arts, die helaas op het verkeerde been dreigt gezet te worden omdat door de WGBO en vooral ook door degenen die de wet uitleggen de aandacht wordt gericht op dat stuk van de voorlichting dat door velen gezien wordt als een juridische fictie. Welke patiënt kan in een acute situatie werkelijk overzien wat er nodig is; de facto vertrouwt hij er toch op verwezen te zijn naar een competente arts die handelt naar beste weten?

Ik denk dat de WGBO in feite een gemiste kans is, ondanks de grote sympathie die ik voel voor een stuk van het gedachtengoed, want een bespreking van de kwaliteit van echte voorlichting bestemd voor patiënten met problemen gedurende langere tijd wordt node gemist. De wet maakt niet waar wat ze pretendeert, te weten het vastleggen van de zorg van een goed hulpverlener; veel voorlichting in de geneeskunde verdient deze naam niet of nauwelijks en de echte voorlichting veronderstelt ontzaglijk veel meer inspanning met bijvoorbeeld multimethodisch werken van de hulpverlener en participatie van de patiënt en zijn omgeving.

J.L.M. van der Beek