Samenvatting
Doel
Vergelijken van de in de standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) beschreven procedure voor het stellen van de diagnose ‘hypertensie’ met de resultaten van ambulante bloeddrukmeting.
Opzet
Prospectief diagnostisch onderzoek.
Plaats
Huisartspraktijken (n = 17) in Midden- en Zuid-Limburg.
Methoden
Van 102 patiënten bij wie mogelijk hypertensie bestond, vielen er 8 om uiteenlopende redenen uit. Bij de overige patiënten werd de diagnostische procedure van de NHG-standaard ‘Hypertensie’ gevolgd. Daarnaast werd bij hen, als referentiemeting, een indirecte, ambulante 24-uursmeting verricht.
Resultaten
De overeenstemming tussen beide meetmethoden was matig (r = 0,51). Metingen volgens de NHG-standaard vielen doorgaans hoger uit. Sensitiviteit en specificiteit van de NHG-standaard-metingen waren 0,67 en 0,52. Met betrekking tot de klinische beslissing hypertensie of normotensie stemde de NHG-procedure bij hoge uitgangsmeting (diastolische bloeddruk tussen 105 en 115 mmHg) aanzienlijk beter overeen met de ambulante meting dan bij lage uitgangsmeting (diastolische bloeddruk tussen 95 en 105 mmHg).
Conclusie
Het verschil tussen tijdens het spreekuur en thuis gemeten bloeddruk (‘witte-jaseffect’) wordt ook in de huisartspraktijk gevonden. De resultaten van dit onderzoek ondersteunen de in de NHG-standaard geadviseerde verschillende procedures bij ‘hoge’ en ‘lage’ uitgangswaarde.
Reacties