Hoofdpijn na hoesten: denk aan hoesthoofdpijn

Klinische praktijk
L.G. (Bert) Nap
J.S.P. (Peter) van den Berg
Gosse de Jong
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:A465
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Een 67-jarige man en een 43-jarige vrouw werden naar ons ziekenhuis verwezen vanwege hoofdpijn na intracraniële-drukverhogende activiteiten, zoals hoesten. Bij beiden werd de diagnose ‘primaire hoesthoofdpijn’ gesteld. Bij de eerste patiënt werd kort na presentatie aan deze diagnose gedacht. Zijn hoofdpijn verdween na de standaardbehandeling voor primaire hoesthoofdpijn met indometacine en een protonpompremmer. De tweede patiënt werd voor rinosinusitis behandeld met medicijnen en een operatie. Hiermee trad geen verbetering op van de hoofdpijnklachten. Tenslotte werd bij haar ook de diagnose ‘primaire hoesthoofdpijn’ gesteld en werd zij pijnvrij met indometacine en een protonpompremmer. Primaire hoesthoofdpijn moet worden onderscheiden van secundaire hoesthoofdpijn. Bij de secundaire vorm veroorzaken structurele afwijkingen in de hersenen de symptomen. Aanvullend onderzoek is vereist om een onderscheid te maken tussen de twee vormen. Een positief resultaat na een proefbehandeling met indometacine kan de diagnose ‘primaire hoesthoofdpijn’ ondersteunen.

artikel

Inleiding

Hoesthoofdpijn is een zeldzame vorm van hoofdpijn. Kenmerkend zijn hoofdpijnklachten die optreden na hoesten, persen of de valsalva-manoeuvre.1 Men maakt onderscheid tussen primaire (benigne) hoesthoofdpijn, waarbij geen intracraniële aandoening aanwezig is, en secundaire (symptomatische) hoesthoofdpijn, waarbij dit wel het geval is. Aanvullende diagnostiek is nodig om dit onderscheid te maken.1

In dit artikel bespreken wij 2 patiënten met primaire hoesthoofdpijn. Bij patiënt B werd de diagnose aanvankelijk niet gesteld.

Ziektegeschiedenissen

Patiënt A, een 67-jarige man, werd door de huisarts naar de polikliniek Neurologie verwezen omdat hij sinds 5 maanden klachten van hoofdpijn had. De pijn was stekend, bevond zich rechts op het voorhoofd en kwam in aanvallen die ongeveer 10 min duurden. De klachten konden worden uitgelokt door hoesten, niezen, persen en vooroverbuigen. Er waren geen begeleidende verschijnselen. Neurologisch onderzoek toonde geen afwijkingen.

Een MRI-scan van de hersenen en een CT-angiogram van de hersenvaten toonden geen afwijkingen. Vanwege het typische klachtenpatroon en de negatieve bevindingen bij aanvullende diagnostiek, werd gestart met de behandeling van primaire hoesthoofdpijn in de vorm van indometacine 25 mg 3 dd in combinatie met omeprazol 40 mg 1 dd.

Een maand later vertelde patiënt dat de hoofdpijnklachten waren verdwenen, waarmee de diagnose ‘primaire hoesthoofdpijn’ bevestigd werd. Na 6 maanden was hij nog steeds hoofdpijnvrij.

Patiënt B, een 43-jarige vrouw, werd door de huisarts naar de polikliniek Neurologie verwezen omdat zij sinds een halfjaar klachten over hoofdpijn had. De pijn was stekend en bevond zich op het voorhoofd. De hoofdpijn begon bij vooroverbuigen en verdween na overeindkomen binnen 15 min. De klachten konden worden uitgelokt door hoesten, niezen en persen. Sinds haar 14e had zij 1 migraineaanval per maand, die goed reageerde op sumatriptantabletten. Neurologisch onderzoek toonde geen afwijkingen.

Een MRI-scan van de hersenen toonde geen afwijkingen aan de hersenen, maar wel het beeld van een pansinusitis. Hierop verwees de neuroloog patiënte door naar de kno-arts. Deze concludeerde dat er mogelijk sprake was van ‘hoofdpijn bij pansinusitis, secundair aan polyposis nasi’. Er werd gestart met prednison, co-trimoxazol en fluticasonneusspray.

Tijdens een controleafspraak een maand later was de hoofdpijn onveranderd aanwezig. Hierop werd besloten om functionele endoscopische neusbijholtechirurgie te verrichten. Twee maanden na de operatie waren de hoofdpijnklachten nog steeds aanwezig. De kno-arts verwees patiënte terug naar de polikliniek Neurologie. De neuroloog liet een CT-angiografie van de hersenvaten verrichten, die geen vaatafwijkingen liet zien. Omdat aan primaire hoesthoofdpijn werd gedacht, werd er gestart met indometacine 50 mg 3 dd in combinatie met omeprazol 40 mg 1 dd.

Tijdens een controleafspraak anderhalve maand later vertelde patiënte geen hoofdpijn meer te hebben. Na 3 maanden trachtte zij het gebruik van indometacine af te bouwen, maar de hoofdpijnklachten kwamen weer terug. De medicatie werd hervat, waarna de klachten weer verdwenen. Na een periode van 6 maanden kon met succes het gebruik van indometacine afgebouwd worden en bleef patiënte hoofdpijnvrij.

Beschouwing

Bij patiënt A werd direct de diagnose ‘primaire hoesthoofdpijn’ gesteld. Aanvullende diagnostiek toonde geen afwijkingen en de behandeling met indometacine was effectief. Op de MRI-scan van patiënt B werd het beeld van pansinusitis gezien. Volgens de criteria van de ‘International classification of headache disorders’ (ICHD-2-criteria) is er sprake van ‘hoofdpijn door rinosinusitis’ als er klinisch bewijs is van een acute rinosinusitis. Een overzicht van de criteria voor primaire hoesthoofdpijn op basis van de ICHD-2-criteria wordt gegeven in tabel 1.1

Figuur 1

Van ‘chronische rinosinusitis’ spreekt men wanneer de sinusitis langer dan 12 weken duurt, ondanks pogingen tot medische behandeling.2 Bij patiënten met chronische rinosinusitis komt hoofdpijn vaak voor, maar het is een van de minst specifieke symptomen.3 Hoewel het klinische vermoeden van sinusitis niet groot was, werd patiënt B hiervoor behandeld. Toen haar klachten persisteerden, werd pas de diagnose ‘primaire hoesthoofdpijn’ gesteld.

Hoesthoofdpijn

Hoesthoofdpijn is een zeldzame vorm van hoofdpijn. Het is van belang om onderscheid te maken tussen een primaire (benigne) vorm van hoesthoofdpijn en een secundaire (symptomatische) vorm.

De prevalentie van primaire hoesthoofdpijn wordt geschat op ongeveer 1%.4 Het exacte onderliggende mechanisme is onduidelijk. De symptomen treden op na hoesten en andere valsalva-manoeuvres, maar niet na aanhoudende fysieke inspanning.5 De hoofdpijn ontstaat plotseling en is vaak van korte duur. Er zijn geen begeleidende verschijnselen, zoals misselijkheid, braken, prikkende ogen, tranende ogen, verstopte neus of rinorroe. Hierdoor onderscheidt primaire hoesthoofdpijn zich ook van bijvoorbeeld migraine en clusterhoofdpijn.

Een overzicht met enkele verschillen en overeenkomsten tussen primaire en secundaire hoesthoofdpijn wordt gegeven in tabel 2.5,6 Een overzicht van enkele oorzaken van secundaire hoesthoofdpijn staat in tabel 3. Voor het aantonen dan wel uitsluiten van deze afwijkingen dient men verdere aanvullende diagnostiek te verrichten.1 Het wordt aangeraden om bij elke patiënt met de-novohoesthoofdpijn aanvullende diagnostiek te verrichten. Over het algemeen wordt een MRI-scan met gadolinium geadviseerd. Eventueel kan aansluitend nog een CT-angiogram van de hersenvaten worden gemaakt.

Figuur 2
Figuur 3

Behandeling van primaire hoesthoofdpijn

Behandeling met indometacine, in een dosering tussen de 25 en 150 mg per dag, lijkt in alle gevallen effectief te zijn.14 Bij secundaire hoesthoofdpijn wordt hiervan geen effect gezien.6 Uiteraard moet er aandacht zijn voor gastro-intestinale bijwerkingen die door NSAID’s kunnen worden veroorzaakt. Aangezien bij sommige patiënten de hoofdpijnklachten met het verstrijken van de tijd verdwijnen, lijkt het verstandig om na 6 tot 12 maanden de behandeling met indometacine te stoppen en de indicatie te evalueren.

Conclusie

Bij patiënten met hoofdpijn na drukverhogende momenten dient men de diagnose ‘hoesthoofdpijn’ te overwegen. Om intracraniële aandoeningen uit te sluiten, moet men aanvullende diagnostiek verrichten. De behandeling van primaire hoesthoofdpijn vindt plaats met indometacine, in een dosering tussen de 25 en 150 mg per dag.

Literatuur
  1. Headache Classification Committee of the International Headache Society. The international classification of headache disorders. Cephalalgia. 2004;24:1.

  2. Lanza DC, Kennedy DW. Adult rhinosinusitis defined. Otolaryngol Head Neck Surg. 1997;117:1-7.

  3. Jones NS. Midfacial segment pain: implications for rhinitis and sinusitis. Curr Allergy Asthma Rep. 2004;4:187-92.

  4. Rasmussen BK, Olesen J. Symptomatic and nonsymptomatic headaches in a general population. Neurology. 1992;42:1225-31.

  5. Pascual J, Iglesias F, Oterino A, Vazquez-Barquero A, Berciano J. Cough, exertional, and sexual headaches: an analysis of 72 benign and symptomatic cases. Neurology. 1996;46:1520-4.

  6. Pascual J, González-Mandly A, Martín R, Oterino A. Headaches precipitated by cough, prolonged exercise or sexual activity: a prospective etiological and clinical study. J Headache Pain. 2008;9:259-66.

  7. Williams B. Cough headache due to craniospinal pressure dissociation. Arch Neurol. 1980;37:226-30.

  8. Eross EJ, Swanson JW, Krauss WE, Parisi JE. A rare cause of cough headache in an adult. Headache. 2002;42:382.

  9. Smith WS, Messing RO. Cerebral aneurysm presenting as cough headache. Headache. 1993;33:203-4.

  10. Wang SJ, Fuh JL, Lu SR. Benign cough headache is responsive to acetazolamide. Neurology. 2000;55:149-50.

  11. Mokri B. Spontaneous CSF leaks mimicking benign exertional headaches. Cephalalgia. 2002;22:780-3.

  12. Britton TC, Guiloff RJ. Carotid artery disease presenting as cough headache. Lancet. 1988;1(8599):1406-7.

  13. Rivera M, del Real MA, Teruel JL, Gobernado JM, Ortuño J. Carotid artery disease presenting as cough headache in a patient on haemodialysis. Postgrade Med J. 1991;67:702.

  14. Mathew NT. Indomethacine responsive headache syndromes. Headache. 1981;21:147-50.

Auteursinformatie

Isala klinieken, afd. Neurologie, Zwolle.

Drs. L.G. Nap, coassistent; dr. J.S.P. van den Berg en dr. G. de Jong, neurologen.

Contact dr. J.S.P. van den Berg (j.s.p.van.den.berg@isala.nl)

Verantwoording

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 7 mei 2009

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties