Samenvatting
Halverwege de 19e eeuw kon bij obductie hersenverweking (encefalomalacie), door afsluiting van een hersenarterie, worden herkend als aparte vorm van de beroerte, naast de hersenbloeding (apoplexie). Diagnostische mogelijkheden tijdens het leven waren beperkt, tot aan de komst van de arteriografie in 1927. In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde werden als mogelijke oorzaken van verweking een lage bloeddruk en embolieën uit het hart genoemd. Bloedingen werden na de eeuwwisseling, toen meting van de bloeddruk mogelijk werd, veelal toegeschreven aan arteriële hypertensie. Over het substraat van de hersenbloeding bestonden verschillende meningen: barsten van een microaneurysma of een sclerotische arterie, of verhoogde doorlaatbaarheid van de vaatwand na voorafgaande infarcering. Over de subarachnoïdale bloeding werd in de jaren dertig voor het eerst geschreven. Als mogelijke oorzaken werd eerst gedacht aan migraine en toxische factoren, later vooral aan een aneurysma. Behandelingen voor beroerten bestonden aanvankelijk uit aderlaten en compressen. Lumbale punctie werd in de jaren twintig en dertig toegepast bij de subarachnoïdale en de intracerebrale bloeding. Vanaf 1950 werd rechtstreekse operatieve behandeling van het hersenaneurysma beschreven.
Reacties