Samenvatting
Doel
Evalueren hoe patiënten in de Nederlandse huisartsenpraktijk de bestaande terminologie voor lichamelijk onverklaarde klachten interpreteren, als aanvulling op de huidige academische discussie over eenduidige terminologie.
Opzet
Descriptief cohortonderzoek.
Methode
In de wachtkamer van 2 groepspraktijken, in de stad Groningen en in de provincie Drenthe, werden patiënten benaderd die op dat moment de huisarts bezochten. Aan de hand van een fictieve casus werd voor een aantal mogelijke diagnoses voor lichamelijk onverklaarde moeheid aan patiënten gevraagd wat de huisarts zou bedoelen wanneer de betreffende diagnose werd gesteld. Patiënten konden daarvoor kiezen uit 7 vooraf gekozen connotaties. Diagnoses voor lichamelijk onverklaarde moeheid waren ‘functionele moeheid’, ‘chronisch vermoeidheidssyndroom’, ‘psychosomatische moeheid’, ‘medisch onverklaarde moeheid’ en ‘somatisch onvoldoende verklaarde moeheid’. De als negatief bestempelde connotaties waren: ‘het zit tussen de oren’, ‘u doet alsof’, ‘u stelt zich aan’. Wanneer minstens 1 negatieve connotatie bij een diagnose werd opgegeven, werd deze diagnose als beledigend bestempeld.
Resultaten
Er deden 184 patiënten mee aan het onderzoek. Van de alternatieve diagnoses voor lichamelijk onverklaarde moeheid werd ‘psychosomatische moeheid’ het vaakst als ‘beledigend’ geïnterpreteerd, namelijk door 65 (35%) patiënten. ‘Chronisch vermoeidheidssyndroom’ en ‘functionele moeheid’ werden als minst beledigend geïnterpreteerd, namelijk door respectievelijk 17 (9%) en 24 (13%) patiënten.
Conclusie
De termen ‘chronisch vermoeidheidssyndroom’ en ‘functionele moeheid’ zijn het minst geassocieerd met negatieve interpretaties. Onze resultaten zouden kunnen impliceren dat patiënten termen voor lichamelijk onverklaarde moeheid mogelijk minder beladen vinden als deze minder verwijzen naar een psychische oorzaak.
Reacties