Heupfracturen bij bejaarden; sterfte, functionele resultaten en kans op huiswaarts keren

Onderzoek
P.L.O. Broos
K.I.K. van Haaften
P.A.M. van Leeuwen
J.H.N.R. Vandeputte
K.H. Stappaerts
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:957-61
Abstract
Download PDF

Samenvatting

767 patiënten met eenzijdige heupfractuur die tussen juni 1978 en juni 1988 werden geopereerd in Universitaire Ziekenhuizen te Leuven, werden bestudeerd. Om het uiteindelijke resultaat van de operatie te kunnen uitdrukken in de mate van functioneren vóór de fractuur werden de patiënten ingedeeld in 4 groepen. Groep I omvatte ambulante bejaarden met ten hoogste een lichte beperking van hun functionele capaciteit. Patiënten in de groepen II en III konden minder goed lopen of voor zichzelf zorgen. Patiënten in groep IV waren bedlegerig of afhankelijk van een rolstoel.

Alle patiënten werden geopereerd, waarbij het gebruikte implantaat afhing van het type fractuur en het functioneren van de bejaarde vóór de heupbreuk. Fysiotherapie werd onmiddellijk na operatie gestart.

De resultaten van deze studie geven aan dat er een direct verband bestaat tussen het uiteindelijke resultaat en het functioneren vóór de heupbreuk. Er bleek ook een statistisch significant verband te bestaan tussen de mate van functioneren voor het ongeval en het naar huis terugkeren: bij goede voorafgaande toestand was de kans het grootst. Actieve fysiotherapie bleek van groot belang: de overlevingskans van de patiënten die tijdens hun verblijf op de afdeling weer leerden lopen, bedroeg 95; 74 van hen keerde naar huis terug. Het functionele eindresultaat was ook afhankelijk van het fractuurtype, het huiswaarts keren van het nog samenwonen met verwanten.

artikel

Inleiding

De sterfte bij bejaarde patiënten met een heupfractuur is nog steeds erg hoog ondanks de gebruikte geavanceerde operatietechnieken. Gemiddeld sterft zo'n 20 van de patiënten binnen 3 maanden na de breuk.12Het sterftecijfer is onder meer afhankelijk van leeftijd, geslacht en reeds bestaande ziekten zoals dementie, hartziekten, enz.134 Voor vele bejaarden die de operatie goed doorstaan, persisteert een belangrijk verlies van functie. Veel patiënten worden wegens de fractuur voor de rest van hun dagen in een of andere instelling geplaatst.

Het doel van deze studie is: (a) het uiteindelijke resultaat na een heupoperatie te correleren aan de preoperatieve toestand van de patiënt, (b) te bepalen welke factoren van invloed zijn op het huiswaarts keren.

PatiËnten en methoden

Tussen juni 1978 en juni 1988 werden in de Universitaire Ziekenhuizen te Leuven 767 patiënten gezien met een heupfractuur. Er waren 212 mannen en 555 vrouwen. De gemiddelde leeftijd bedroeg 81 (uiterste leeftijden 70 en 100) jaar. Polytrauma-patiënten werden uitgesloten evenals patiënten met bilaterale en pathologische fracturen. Intracapsulaire fracturen werden geclassificeerd volgens Garden5 en extracapsulaire volgens Evans (figuur 1 en 2).6 Reeds bestaande ziekten zijn vermeld in tabel 1.

De functionele status van de patiënt werd beoordeeld door middel van een zelf ontworpen schaal, waarbij rekening werd gehouden met de ambulatoire capaciteit en de zelfstandigheid qua activiteit in het dagelijks leven (tabel 2). Op grond hiervan werden de patiënten ingedeeld in 4 groepen.

– Groep 1 (n=338) betrof ambulante bejaarden met ten hoogste een lichte beperking van hun functionele capaciteit.

– De patiënten in groep II (n= 161) en groep III (n=176) waren duidelijk minder valide, en

– groep IV (n=92) omvatte patiënten die reeds bedlegerig waren of afhankelijk waren van een rolstoel.

483 patiënten (63) woonden thuis vóór het ongeval; 120 alleen en 363 bij verwanten. De overige 284 werden reeds verzorgd in diverse tehuizen.

In meer dan 75 der gevallen werden de patiënten binnen 48 uur na het trauma geopereerd, meestal onder algehele verdoving (> 90). De gemiddelde duur van verblijf in de trauma-afdeling was 13 dagen. De operatietechniek en de soort implantaat varieerden per patiënt en werden bepaald door het fractuurtype en de lichamelijke toestand van de patiënt (tabel 3). Zo snel mogelijk werd na de operatie gestart met fysiotherapie, hoofdzakelijk gericht op een zo optimaal mogelijk functioneel herstel. Alle patiënten werden gedurende 3 maanden of tot hun overlijden prospectief gevolgd.

Als statistische toets werd gebruikt de chi-kwadraattoets, eventueel met correctie van de continuïteit volgens Yates. Een p-waarde kleiner dan 0,05 werd als significant beschouwd.78

Resultaten

Zeven patiënten ((figuur 3) en was lager bij vrouwen dan bij mannen (20, resp. 34; P figuur 4).

De patiënt die tijdens het verblijf in het ziekenhuis weer leerde lopen, al dan niet met behulp van een stok, kruk of looprek, had een goede overlevingskans nl. 95. Bleef hij bedlegerig of was hij niet meer in staat zich zonder hulp van derden te verplaatsen, dan bedroeg de overlevingskans slechts 45. Ook de omstandigheden waaronder de patiënten hadden gewoond waren bepalend voor het uiteindelijke resultaat: 80 overlevingskans voor degenen die van thuis kwamen, 60 voor bejaarden uit een of andere instelling (p

Om de invloed van de heupfracturen op de functionele status te beoordelen, werden enkel de groepen I en II bestudeerd. 62 van de patiënten die in leven bleven bleek na 3 maanden de vroegere functionele status te hebben herwonnen. Voor 38 betekende de operatie een functioneel verlies (voor 24 ging het om daling naar één groep lager en voor 14 een daling van 2 groepen). Dit verlies was hoofdzakelijk afhankelijk van de leeftijd (figuur 5) en het fractuurtype (figuur 6). Vooral de onstabiele extracapsulaire fracturen werkten invaliderend.

290 van de 483 patiënten (60) die op het tijdstip van hun ongeval in huiselijke kring woonden, waren binnen 3 maanden thuis. Van de overigen waren 87 overleden (18), van wie 26 (5) tijdens het verblijf op de trauma-afdeling: 106 (22) werden geplaatst in een verpleeg- of verzorgingstehuis. Het naar huis gaan was sterk afhankelijk van de leeftijd: 67 van de patiënten jonger dan 85 jaar keerde terug naar huis in tegenstelling tot 42 van hen die ouder waren dan 85 jaar (p

Geen verschil bestond er tussen het naar huis keren van mannen en vrouwen. Wel was er een sterke invloed van de pre-operatieve functionele status. Zo kon 74 van de valide bejaarden (groep I) naar huis terug, 41 en 38 van de groepen II resp. III, maar niemand van de bedlegerigen uit groep IV. Het al of niet snel weer leren lopen had ook een invloed op het naar huis keren: reeds tijdens hun verblijf op de trauma-afdeling leerden 377 patiënten terug stappen. De meesten (355) behoefden evenwel nog mechanische hulpmiddelen (stokken, krukken, een looptribune, enz.). Van deze 377 patiënten konden er 277 (73) huiswaarts keren. 80 patiënten bleven bedlegerig of konden zich enkel zeer moeizaam verplaatsen met hulp van derden. Slechts 13 hiervan (16) konden uiteindelijk huiswaarts keren (p

Beschouwing

Het sterftecijfer van 24 binnen de eerste drie maanden na operatie lijkt op het eerste gezicht in vergelijking met andere auteurs wat aan de hoge kant.349 Onze groep bestond echter uit patiënten van 70 jaar of ouder met eenzijdige heupfractuur die onafhankelijk van leeftijd en onderliggende ziekte heelkundig werden behandeld. De cijfers zijn tevens volkomen te vergelijken met die van andere auteurs voor patiënten uit dezelfde leeftijdscategorie.10-12 Heelkundige behandeling van de heupfractuur is als urgente of semi-urgente chirurgie te beschouwen, hetgeen bij hoogbejaarden steeds gepaard gaat met een hoog sterftecijfer.13 Dahl heeft aangetoond dat voor een dergelijke leeftijdsgroep na een heupfractuur de sterfte tijdens de eerste maand 15x en tijdens de 2e maand 7x hoger is dan het te verwachten sterftecijfer.14

Het verband tussen sterfte, leeftijd, geslacht en reeds bestaande ziekten is algemeen bekend.414-16 Ook de dominerende invloed van de functionele toestand op het ogenblik van de heupbreuk, zoals voordien reeds aangetoond door Jensen,9 wekt geen verwondering en hangt ook sterk samen met andere factoren: de bejaarde die vóór de val nog onafhankelijk leefde in de eigen huiskring scoort hoog op de functionele schaal en heeft grote kans na de operatie weer te leren lopen. Afhankelijk van de geraadpleegde auteur zou 20 tot 60 van de patiënten die een heupfractuur overleven en voldoende lang gecontroleerd kunnen worden een belangrijke bijkomende achteruitgang van de functionele toestand tonen.16-19 Deze verschillen zijn het gevolg van de gebruikte beoordelingsmethoden en de mate waarin men het eindresultaat vergelijkt met de functionele status voor het ongeval.2 Dit is de reden waarom wij ons hier beperkt hebben tot patiënten die voor de fractuur nog als valide of minder valide konden worden beschouwd (groep I en groep II). Patiënten die vóór het ongeluk reeds bedlegerig waren of afhankelijk waren van een rolstoel dienen ons inziens buiten beschouwing te blijven, daar men in zulke gevallen moeilijk nog van verslechtering van de functionele toestand kan spreken. De door ons gevonden functionele resultaten (achteruitgang in 38 der gevallen) zijn bijgevolg zeker niet als slecht te beschouwen. De invloed van de leeftijd op deze resultaten is uiteraard niet verwonderlijk en ook is het algemeen bekend dat vooral bij onstabiele extracapsulaire fracturen de vroegtijdige behandelingsresultaten weinig rooskleurig zijn.2021

Het al dan niet naar huis keren wordt ook door andere dan zuiver medische factoren bepaald: welwillendheid van de familie, kans op bijkomende verpleegkundige of familiale hulp, beschikbare ruimte in verpleeginstellingen of bejaardentehuizen.2 Het percentage van huiswaarts keren verschilt dan ook sterk van auteur tot auteur: van 30 tot 70.39 1022 Toch is samen met de leeftijd het al dan niet weer leren lopen tijdens het verblijf op de afdeling traumatologie de belangrijkste factor.3922 Uiteraard hangt dit sterk samen met de functionele toestand van vóór het ongeval. Dat het kunnen terugkeren naar verwanten van belang is lijdt geen twijfel! Hoewel alle nog alleenwonende bejaarden behoorden tot de validen en de postoperatieve sterfte slechts 10 was, kon slechts 61 van hen naar huis terug. Van degenen die bij verwanten woonden, was slechts 85 valide; in deze groep bedroeg de sterfte 21 en toch kon 78 van hen naar huis gaan.

Conclusie

Harde cijfers hebben opnieuw aangetoond dat een heupfractuur op hoge leeftijd ook nu nog een infauste prognose heeft: bijna 1 op de 4 patiënten overlijdt binnen 3 maanden, soms na een slepende lijdensweg. Voor 38 van de voor het ongeval valide en duidelijk minder valide patiënten blijft een restinvaliditeit bestaan. De functionele toestand van de patiënt vóór de heupbreuk en het al dan niet weer leren lopen na de operatie zijn sterk bepalend voor de kans op overleven en huiswaarts keren. Het functionele behandelingsresultaat is vooral bij complexe extracapsulaire fracturen ongunstig. Alleen wonen voor de heupbreuk vergroot de kans op definitieve plaatsing in een verpleeg- of verzorgingstehuis.

Literatuur
  1. Broos PLO. Hipfractures in the elderly. Leuven: Acco,1985. Proefschrift.

  2. Stappaerts KH. Evaluatie van de behandelingsresultatenmediale femurhalsfracturen. Studie van 295 patiënten opgenomen in deAcademische Ziekenhuizen van de KU Leuven in de periode 1974-1979. Leuven:Acco, 1982. Proefschrift.

  3. Ceder L, Thorngren KG, Walldén B. Prognosticindicators and early home rehabilitation in elderly patients with hipfractures. Clin Orthop 1979;50: 681-8.

  4. Jensen JS, Tondevold E. Mortality after hip fractures.Acta Orthop Scand 1979;50: 161-7.

  5. Garden RS. Low-angle fixation in fractures of the femoralneck. J Bone Joint Surg (Br) 1961; 43: 647-63.

  6. Evans EM. The treatment of trochanteric fractures of thefemur. J Bone Joint Surg (Br) 1949; 31: 190-203.

  7. Everitt BS. The analysis of contingency tables. London:Chapmann and Hall, 1977.

  8. Siegels S. Non-parametric statistics for behavorialsciences, Tokyo: McGraw-Hill, Kagakuska, 1956.

  9. Ceder L, Ekelund L, Inerot S, Lindberg L, Odberg E,Sjölin C. Rehabilitation after hip fractures in the elderly. Acta OrthopScand 1979; 50: 681-8.

  10. D'Arcy J, Devas M. Treatment of fractures of thefemoral neck by replacement with the Thompson prosthesis. J Bone Joint Surg(Br) 1976; 58: 279-86.

  11. Dickreuter W. Indikation und Spätresultate beiVersorgung von Schenkelhalsfracturen mit Kopfendprothese. Helv Chir Acta1978; 45: 403- 11.

  12. Dujardin C, Redreau B, Barsotti J, et al. Contextemédical et social actuel du pronostic des fractures du col dufémur. A propos de 458 cas. Chirurgie 1980; 106: 534-40.

  13. Mendes da Costa P, Allegaert W, Denis L, et al. Chirurgiede I'octogénaire (introduction). Résultats d'uneenquête nationale. Acta Chir Belg 1983; suppl 83: 3-7.

  14. Dahl E. Mortality and life expectancy after hipfractures. Acta Orthop Scand 1980; 51: 163-70.

  15. Katzner M, Babin S, Jacquemaire B, Schvingt E. Fracturesdu col du fémur traitées par prothèse céphalique;éléments du pronostic vital chez 477 malades. Presse Med 1978;7: 3427-9.

  16. McCown PL, Miller WA. Long-term follow-up of hipfractures. South Med J 1976; 69: 1540-2.

  17. Söreide O,Mölster A, Raugstad TS. Internalfixation versus primary prosthetic replacement in acute femoral neckfractures: a prospective, randomized clinical study. Br J Surg 1979; 66:56-60.

  18. Kofoed H, Alberts A. Femoral neck fractures. 165 casestreated by multiple percutaneous pinning. Acta Orthop Scand 1980; 51:127-36.

  19. Long JW, Knight W. Bateman UPF prosthesis in fractures ofthe femoral neck. Clin Orthop 1980; 152: 198-201.

  20. Niemann KMW, Monkir MJ. Fractures about the hip in aninstitutionalized patient population. Survival and ability to walk again. J.Bone Joint Surg (Br) 1968; 50: 1327-40.

  21. Carret JP, Cuyck A van, Bejui J, Dejour M, Mourgues G de,Fischer LP. L'enclouage à foyer fermé des fracturestrochantériennes par clous élastiques de Ender, introduits parvoie supracondylienne interne; bilan clinique de 204 interventions. Rev ChirOrthop 1980; 66: 167-71.

  22. Broos PLO, Stappaerts KH, Gruwez JA. Factoren die deprognose van resocialisatie bepalen. In: Mourik JB van, ed. Heupfracturen bijbejaarden. Utrecht: Bunge, 1986.

Auteursinformatie

Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg, Herestraat 49, B-3000 Leuven.

Afd. Traumatologie en Spoedgevallen: prof.dr.P.L.O.Broos, chirurg.

Afd. Chirurgie: dr.K.I.K.van Haaften; dr.J.H.N.R.Vandeputte, assistent-geneeskundige.

Dienst Motorische Revalidatie: prof.dr.K.H.Stappaerts, fysiotherapeut.

Academisch Ziekenhuis, Maastricht.

Afd. Chirurgie: dr.P.A.M.van Leeuwen, assistent-geneeskundige.

Contact prof. dr. P.L.O.Broos

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties