Samenvatting
Doel
Het effect vaststellen van een verandering van de structuur van het preoperatieve onderzoek op het volume van het laboratorium- en functieonderzoek en op het aantal preoperatieve opnamedagen.
Plaats
Algemeen ziekenhuis De Weezenlanden, Zwolle.
Opzet
Retrospectief.
Methode
Electieve operatiepatiënten uit 1991 (n = 3122) en 1992 (n = 3285; in beide jaren de periode juli-december) werden vergeleken. In 1991 viel het preoperatieve onderzoek onder de verantwoordelijkheid van de snijdend specialist, die routinematig laboratorium- en functieonderzoek liet verrichten. In 1992 werd het preoperatief algemeen onderzoek poliklinisch uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de anesthesioloog en werd laboratorium- en functieonderzoek op indicatie aangevraagd. De gegevens werden geanalyseerd met χ2-toets en multipele regressie.
Resultaten
Het percentage patiënten met preoperatief laboratoriumonderzoek, ECG of thoraxröntgenfoto was in 1991 respectievelijk 90, 55 en 50 en in 1992 53, 43 en 10 (significante daling; p < 0,05). Het aantal patiënten dat nuchter werd opgenomen op de dag van operatie steeg van 13 in 1991 naar 21 in 1992 (p < 0,01). Het aantal patiënten dat klinisch werd voorbereid en meerdere dagen voor de operatie werd opgenomen, daalde van 5 naar 4 (p = 0,02). Het gemiddeld aantal preoperatieve opnamedagen daalde van 0,79 dag per patiënt in 1991 naar 0,65 in 1992 (p = 0,02).
Conclusie
Door preoperatief onderzoek poliklinisch uit te voeren, vermindert het aantal preoperatieve opnamedagen. Door laboratorium- en functieonderzoek op indicatie te verrichten is verdere besparing mogelijk. Door de anesthesioloog preoperatief anamnese en lichamelijk onderzoek te laten uitvoeren, kunnen de patiënten voor de operatie kennismaken.
Reacties