Samenvatting
De eerste tekenen van griepactiviteit in Nederland in het influenzaseizoen 1999/2000 waren de isolatie van een influenza-A(H3N2)-virus in week 40 van 1999 en nog eens 2 in week 43. Vanaf week 50 werd een sterke toename waargenomen van de klinische influenza-activiteit die een piek bereikte in week 1 en 2 van 2000, waarna gedurende 4 weken een afname werd waargenomen. De influenza-activiteit ging gepaard met de isolatie van met name influenza-A(H3N2)-virussen. Aan het einde van de griepgolf werden sporadisch influenza-B- en influenza-A(H1N1)-virussen geïsoleerd. De antigene eigenschappen van de A(H3N2)-virusvariant kwamen sterk overeen met virussen die vorig jaar werden geïsoleerd en met de vaccinstam A/Sydney/5/97. Influenza-B-virussen speelden geen rol van betekenis en kwamen in grote mate overeen met de vaccinstam B/Yamanashi/166/98. Ook werd een klein aantal A-virussen van het H1N1-subtype geïsoleerd. Van deze virussen bleek een aantal nauwe overeenkomsten te vertonen met de oude variant van influenza-A(H1N1)-virussen, A/Bayern/7/95, en een aantal bleek verwant aan de vaccinstam voor dit subtype, A/New Caledonia/20/99, die voor het volgend influenzaseizoen wordt aanbevolen. Voor het seizoen 2000/’01 luidt de richtlijn van de Wereldgezondheidsorganisatie dat de influenzavaccins de volgende (of vergelijkbare) virusstammen moeten bevatten: A/Moscow/10/99 (H3N2), A/New Caledonia/20/99 (H1N1) en B/Beijing/184/93.
Reacties