Samenvatting
De eerste aanwijzing van griepactiviteit in Nederland in het influenzaseizoen 1998/’99 was de isolatie van een influenza-B-virus in week 47 van 1998. In de daaropvolgende weken nam de klinische influenza-activiteit langzaam toe tot week 1 van 1999, waarna gedurende 3 weken een langzame afname werd waargenomen. Vanaf week 6 van 1999 nam de influenza-activiteit weer toe om opnieuw een hoogtepunt te bereiken in week 8 van 1999. De eerste golf van influenza-activiteit ging gepaard met de isolatie van met name influenza-B-virussen, terwijl gedurende de tweede golf voornamelijk influenza-A-virussen van het A/H3N2-subtype werden geïsoleerd. De antigene eigenschappen van de A(H3N2)-virusvariant kwamen sterk overeen met die van virussen die ook vorig jaar werden geïsoleerd en met de vaccinstam A/Sydney/5/97 die voor dit subtype werd gebruikt. De influenza-B-virussen weken in zekere mate af van de gebruikte vaccinstam B/Harbin/7/94, alhoewel moet worden geconstateerd dat deze stam desondanks een goede bescherming heeft geboden tegen de epidemische stammen. Dit seizoen speelden A(H1N1)-virussen geen rol van betekenis en kon slechts een klein aantal virussen van dit subtype worden geïsoleerd aan het einde van het influenzaseizoen. Voor het seizoen 1999/2000 wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie aanbevolen dat de influenzavaccins de volgende (of vergelijkbare) virusstammen bevatten: A/Sydney/5/97 (H3N2), A/Beijing/262/95 (H1N1) en B/Beijing/184/93.
Reacties