Het EEG in de neurologische praktijk; verschuivingen in de diagnostiek

Klinische praktijk
F.E. Posthumus Meyjes
H. van Crevel
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1970-4

Inleiding

Vanaf de dertiger jaren heeft de elektro-encefalografie een rol gespeeld als aanvullend onderzoek bij patiënten met hersenziekten. Al snel bleek die rol heel belangrijk te zijn bij primair gegeneraliseerde epilepsie, maar ook bij lokale afwijkingen, zoals een hersentumor. De betekenis van het EEG om een afwijking te kunnen lokaliseren moet ook gezien worden tegen de achtergrond van de toen nog vrij beperkte andere aanvullende onderzoekmethoden, zoals pneumencefalografie en carotis-angiografie door middel van directe carotispunctie, die beide voor de patiënt belastend waren en niet zonder risico. In de vijftiger en zestiger jaren kwamen hersenscintigrafie met isotopen en ultrageluidsdiagnostiek (echo-encefalografie) erbij, maar de grote sprong voorwaarts in de aanvullende onderzoekmethoden werd pas gemaakt in de jaren zeventig met de computertomografie, een voor de patiënt niet-belastend onderzoek van de anatomie in vivo. Thans is deze methode weer aangevuld met, en soms vervangen door, de nog gevoeliger kernspinresonantietomografie. Het is duidelijk dat deze…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Neurologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Dr.F.E.Posthumus Meyjes, klinisch neurofysioloog; prof.dr.H.van Crevel, neuroloog.

Contact dr.F.E.Posthumus Meyjes

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties