Samenvatting
Bij 10 patiënten bij wie op grond van het klachtenpatroon (o.a. gekenmerkt door moeheid, lymfklierzwellingen, subfebriele temperatuur en gewrichtsklachten) en nader onderzoek de diagnose ‘chronische-mononucleosissyndroom’ was gesteld, werd serologisch onderzoek verricht op antilichamen tegen het Epstein-Barr-virus. De uitslagen werden vergeleken met die bij een groep gezonde personen. Voor wat betreft de hoogte in anti-EA- en anti-EBNA-antistoffen werden geen verschillen gevonden tussen patiënten en controlepersonen. Wel hadden de patiënten als groep significant hogere titers in anti-VCA-IgG dan de controlepersonen (geometrisch gemiddelde 1:705 resp. 1:112; p < 0,01), maar door de overlapping tussen de 2 groepen hebben de bevindingen geen betekenis voor het stellen van de diagnose ‘chronische-moeheidsyndroom’.
De rol van het Epstein-Barr-virus in de genese van dit ziektebeeld, dat volgens de auteur een meer algemene benaming zoals ‘chronische-moeheidsyndroom’ zou moeten hebben, wordt betwijfeld.
Reacties