Samenvatting
Epilepsie en psychische stoornissen hebben een reeds lang bekend zeer speciaal verband met elkaar. De betekenis van de epileptische aanval en van de elektroconvulsieve therapie worden vergeleken. Bij twee vrouwen (de een 61, de ander 64 jaren oud) en twee mannen (46 en 63 jaren oud) met een langer durende voorgeschiedenis van endogene depressies kwamen, bij 3 onverwachts, epileptische aanvallen voor die een verbazingwekkend gunstig effect hadden op de psychiatrische ziektebeelden.
(Geen onderwerp)
Gent, maart 1987,
Zoals door Kamp et al. gesteld (1987;365-7), blijkt het verband tussen psychische stoornissen en epilepsie vooral, doch in sommige instanties jammer genoeg uitsluitend, tot de verbeelding te spreken. Realiteitszin noopt mij op de ziektegeschiedenissen die de basis van dit artikel vormen, nader in te gaan.
– Slechts 1 van de 4 patiënten lijdt aan epilepsie van een niet nader gespecifieerd type en toont bij herhaling een gedrukte stemming, vermoedelijk als prodromaal verschijnsel. Affectieve verschijnselen kunnen echter binnen het kader der epileptische syndromen een zeer verschillende betekenis hebben.12
– In de 3 overige gevallen gaat het om oudere patiënten zonder epileptische voorgeschiedenis bij wie na een ‘spontaan’ epileptisch insult de vooraf bestaande depressieve stemming verbetert. Bij 1 patiënte treden de insulten zeker als verschijnsel van medicijnonttrekking op. Van de 2 mannelijke patiënten wordt weliswaar vermeld dat zij met medicijnen worden behandeld, doch deze worden spijtig genoeg niet gespecifieerd; vermoedelijk gaat het om antidepressiva. Een van beiden heeft een bekende cerebrale laesie die gepaard kan gaan met een verminderde geneesmiddeltolerantie, de ander maakt het insult door tijdens een delirium waarvan de toxische aard op basis van de vermelde gegevens niet kan worden uitgesloten. Zowel epilepsie als organische psychosyndromen, vooral van het delirante type, kunnen immers bij abstinentie en (of) toxische toestanden door psychotrope farmaca worden uitgelokt.3 Epilepsie ontstaan op oudere leeftijd is overigens nagenoeg steeds symptomatisch. Zo ‘spontaan’ als de auteurs het willen laten doorschemeren, zijn de insulten zeer waarschijnlijk niet opgetreden.
Alleszins is deze casuïstiek opgebouwd uit epileptische verschijnselen op basis van zeer verschillende ontstaansmechanismen, die zeer waarschijnlijk afwijken van het tot nu toe hypothetische werkingsmechanisme bij elektroshocktherapie.4 Dit onderscheid, deze differentiatie is mijns inziens nodig willen we in de toekomst de ‘verbeelding’ zoveel mogelijk kunnen vervangen door een ruimer inzicht en een betere kennis. Dat het optreden van epileptische insulten bij de behandeling van affectieve stoornissen niet noodzakelijk als een gunstig teken moet worden opgevat, is voldoende bij de lithiumintoxicatie aangetoond. Het is wellicht goed in deze context hier even aan te herinneren.
Alsen V. Affektive Psychosen bei Epilepsien. In: Wolf P, Köhler GK, eds. Psychopathologische und pathogenetische Probleme psychotischer Syndromen bei Epilepsie. Bern: Hans Huber, 1980: 95-105.
Betts TA. Depression, anxiety and epilepsy. In: Reynolds EH, Trimble MR, eds. Epilepsy and psychiatry. Edinburgh: Churchill Livingstone, 1981: 60-71.
Swedeg B van. Informative value of the clinical EEG in organic psychiatry. Sleep and other stages of lowered cq. altered consciousness in deranged brain function. Leiden, 1984. Proefschrift.
Weiner RD. The psychiatric use of electrically induced seizures. Am J Psychiatry 1979; 136: 1507-17.
(Geen onderwerp)
Rotterdam, maart 1987,
Uit de reactie van collega Van Sweden blijkt dat de gebruikte woorden ‘spontaan insult’ kennelijk een verkeerde indruk kunnen wekken. In de context van ons onderwerp echter zal duidelijk zijn, dat we uiteraard een niet door elektroshocktherapie (ECT) opgewekt insult bedoelen. Dat juist epileptische insulten van een zo verschillende genese alle zo kort daarna zijn gevolgd door een omslag in de stemming, geeft nog eens een extra argument voor de hypothese dat een insult van wezenlijk belang kan zijn voor een antidepressief effect. Voor zover ons bekend bestaat omtrent het werkingsmechanisme van ECT nog niet zoveel overeenstemming, dat men al zou kunnen beweren dat het antidepressieve effect van het epileptische insult bij de door ons beschreven patiënten via wezenlijk andere mechanismen tot stand komt dan dat bij ECT.
Wij onderschrijven de opmerking van collega Van Sweden dat affectieve stoornissen binnen het kader van epileptische syndromen een verschillende betekenis kunnen hebben. In de aangehaalde ziektegeschiedenis echter is niet zozeer sprake van een gedrukte stemming alswel van langdurige depressies met vitale kenmerken. Zou men dit toch willen zien als een (dan overigens wel zeer langdurig) prodromaal verschijnsel van epilepsie, dan roept dat de overigens inderdaad interessante vraag op in hoeverre dit dan niet in principe van alle affectieve stoornissen gezegd zou kunnen worden, zelfs wanneer daar (meestal) uiteindelijk geen insult op volgt. Discussies daarover zijn voorlopig onzes inziens vooral hypothetisch en vielen buiten het bestek van ons artikel.