Onlangs bracht een commissie van de Gezondheidsraad haar eindadvies inzake kunstmatige voortplanting uit.1 Dit eindadvies werd twee jaar geleden voorafgegaan door het Interimadvies inzake in vitro-fertilisatie (IVF).2 Dit laatste beoogde bij te dragen tot een gecoördineerde, evenwichtige ontwikkeling van IVF-centra in Nederland en concentreerde zich op de medisch-technische en organisatorische aspecten van in vitro-fertilisatie. Het nu verschenen eindadvies besteedt aandacht aan de psychosociale en ethische aspecten van de kunstmatige voortplanting. De aandacht gaat hierbij vooral uit naar IVF, kunstmatige inseminatie met donorzaad (KID) en draagmoederschap.
De commissie heeft met haar eindadvies een belangrijke bijdrage geleverd aan de maatschappelijke discussie over de psychosociale en ethische aspecten van deze voortplantingsmethoden. Vele problemen worden op diepgaande wijze aan de orde gesteld en op een evenwichtige manier opgelost. Tegelijk geldt dat een aantal aanbevelingen problematisch zijn, dat sommige op zich redelijke aanbevelingen onvoldoende beargumenteerd worden, en dat de commissie enige fundamentele (morele)…
Reacties