In 1940 werd door Landsteiner en Wiener de rhesus-bloedgroep of Rh-factor ontdekt. Ongeveer 85 van de westerse bevolking bleek deze bloedgroep te bezitten (Rh-positief), terwijl deze bij de overige 15 ontbrak (Rh-negatief). Later bleek dat men te maken had met een bloedgroepsysteem dat een groot aantal bloedgroepantigenen omvat, waarvan de antigenen C, c, D, E en e het belangrijkst zijn. De oorspronkelijke rhesus-bloedgroep komt overeen met het D-antigeen; Rh-positief is dan ook identiek aan D en Rh-negatief aan D-. Beide termen worden nog regelmatig naast elkaar gebruikt.
De erfelijke aanleg van de antigenen van het rhesus-bloedgroepsysteem wordt gevormd door drie dicht bij elkaar gelegen genen, elk met twee allelen: C-c, D-d en E-e. Van deze allelen is het d-allel ‘silent’, dat wil zeggen dat het niet tot expressie komt in een antigeen. Genoemde allelen komen in wisselende combinaties op dat chromosoom voor (tabel 1). Door de dubbele…
Reacties