Samenvatting
Evidencebased richtlijnen beschrijven de optimale toepassingsvolgorde van de verschillende klassen bloedglucoseverlagende geneesmiddelen (BGVG’s) bij patiënten met diabetes mellitus type 2 (DM2).
Van de patiënten met DM2 heeft 20-40% een verminderde nierfunctie.
De richtlijnen houden geen rekening met het effect van een verminderde nierfunctie op de toepasbaarheid van individuele BGVG’s.
Een verminderde nierfunctie beïnvloedt niet alleen de farmacokinetiek van BGVG’s, maar ook het glucosemetabolisme.
De beoordeling van de toepasbaarheid van individuele BGVG’s moet niet alleen plaatsvinden aan de hand van de farmacokinetische eigenschappen, maar ook van de klinische ervaring.
Bij patiënten met DM2 en een klaring van 60 ml/min/1,73m2 of meer kunnen alle BGVG’s in de gebruikelijke dosering worden toegepast.
Bij een klaring van minder dan 60 ml/min/1,73m2 zijn bepaalde individuele BGVG’s gecontra-indiceerd, terwijl van anderen de dosering moet worden aangepast.
Een beperkt aantal BGVG’s kan onafhankelijk van de nierfunctie worden gedoseerd.
Reacties