Gezondheidsraadadvies 'Vaccinatie tegen kinkhoest' - tijd voor een nieuw vaccin

Opinie
H.K.A. Visser
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:916-8
Abstract

Vanaf 1996 wordt in Nederland een sterke toename van het aantal gevallen van kinkhoest waargenomen, ook bij gevaccineerden. De effectiviteit van het Nederlandse kinkhoestvaccin is duidelijk verminderd. Daarbij is er voortdurend discussie over de bijwerkingen van het vaccin. De Gezondheidsraad heeft in 1997 en 2000 advies uitgebracht over de problematiek.1-3 Onlangs is een derde advies verschenen.4 De raad bespreekt in dit laatste advies de epidemiologie van kinkhoest in Nederland en het buitenland en in het bijzonder de toename van kinkhoest. Vervolgens gaat het rapport in op de oorzaken van de toename, te weten afnemende immuniteit bij oudere kinderen en volwassenen en verminderde effectiviteit van het vaccin. De raad heeft een duidelijke voorkeur zo spoedig mogelijk over te gaan op het gebruik van een acellulair combinatievaccin in het eerste levensjaar en doet aanbevelingen voor aanvullende maatregelen.

Kinkhoest is een zeer besmettelijke ziekte van de luchtwegen,veroorzaakt door de bacterie Bordetella

Auteursinformatie

Contact Hr.prof.dr.H.K.A.Visser, emeritus hoogleraar Kindergeneeskunde, Ghisebrecht Bokellaan 29, 3054 CA Rotterdam (h.k.a.visser@rotan.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Sittard, mei 2004,

Na publicaties in de lekenpers geeft Visser in zijn artikel een helder overzicht, met duidelijke getallen; voor mij als vader van een 1 maand oude zoon kwam het als geroepen (2004:916-8). Sinds 1996 zijn er 4000 tot 8000 gevallen van kinkhoest per jaar; de effectiviteit van het Nederlandse vaccin wordt geschat op 29%. Daarnaast worden belastende bijwerkingen gerapporteerd bij 1,2% van de gevaccineerde zuigelingen, dat is jaarlijks 8250 gevallen. Het acellulaire vaccin uit buurlanden heeft een effectiviteit van meer dan 80% en verschilt in frequentie van bijwerkingen niet van placebo met 0,3%.

Terecht schrijft Visser: ‘De huidige ziektelast door kinkhoest, veroorzaakt door een zeer lage vaccineffectiviteit, is onaanvaardbaar.’ Zijn in de daaropvolgende zin uitgesproken hoop dat de minister en de Tweede Kamer hun verantwoordelijkheid zullen nemen, wordt slechts op termijn bewaarheid.

Hoewel wij het probleem al kennen sinds de adviezen van de Gezondheidsraad uit 1997 en 2000, kunnen wij pas in 2005 overgaan tot een werkzaam vaccin met minder bijwerkingen. Volgens de minister is deze tijd nodig om het vaccin aan te kopen via Europese aanbesteding, zekerheid te krijgen voor de leverbaarheid en om de overgang goed voor te bereiden (www.rivm.nl, over de invoering acellulair kinkhoestvaccin en www.rivm.nl/rvp/Images/brief%20TK%20kinkhoest%204-…).

Ondertussen lijkt de vaccinatiegraad te dalen. In de lekenpers en via Artsennet lezen wij: ‘De Inspectie voor de Gezondheidszorg vermoedt dat dit komt door onvoldoende kennis van de ziekten waartegen wordt gevaccineerd bij zowel ouders als uitvoerders in de jeugdgezondheidszorg. Dit gebrek aan kennis leidt tot onderschatting van de ernst van deze ziekten en de voordelen van vaccineren en overschatting van de mogelijke bijwerkingen.’ (bericht ‘Dalend aantal vaccinaties door onvoldoende kennis’, www.artsennet.nl/content/resources//AMGATE_6059_1_TICH_R133298479290672…). Na het Gezondheidsraadadvies in 1997 en 2000 is het onbegrijpelijk en niet uit te leggen dat wij een vaccin hier niet kunnen maken en dat nu pas blijkt dat Europese regels moeten worden toegepast om een werkzaam vaccin aan te schaffen.

Ik benijd de consultatiebureau-artsen die dit moeten uitleggen geenszins. Wie overigens uiteindelijk – onverhoopt – tuchtrechtelijk verantwoordelijk is na dit artikel, in combinatie met de mening van de minister, is mij evenmin duidelijk. Mij zal het – vlak bij de grens wonend en als chirurg – wel lukken een goed vaccin aan te schaffen. Dat de inspectie zowel artsen als kritische en goed geïnformeerde burgers beticht van overschatten van bijwerkingen en te kritisch staan ten opzichte van vaccinatie is onjuist. Na bestudering van het artikel van Visser, de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en de brief van de minister, stoort het mij als burger en als medicus dat wij het vaccinatieprogramma in Nederland schaden door bureaucratische regelgeving.

A.G.M. Hoofwijk

Rotterdam, mei 2004,

Ik dank collega Hoofwijk voor zijn reactie. Inmiddels heeft de minister het advies van de Gezondheidsraad overgenomen en zal per 1 januari 2005 een nog aan te schaffen combinatievaccin met acellulair kinkhoestvaccin (DaKTPHiB) het huidige vaccin in het Rijksvaccinatieprogramma vervangen. Te zijner tijd (mogelijk in 2007) zal een Nederlands combinatievaccin met acellulair kinkhoestvaccin beschikbaar komen. Tot 1 januari 2005 zal het huidige combinatievaccin worden gebruikt. Inmiddels – het was te verwachten – zijn er veel verontruste ouders (Hoofwijk is één van hen) die vinden dat het acellulaire kinkhoestvaccin eerder beschikbaar zou moeten zijn en zij zijn bereid het nieuwe combinatievaccin zelf te kopen. Hier ontstaan praktische problemen.

Infanrix (het DaKTPHib-combinatievaccin van GlaxoSmithKline) is wel in Nederland geregistreerd, maar niet in de handel. Het is uitsluitend via recept en artsenverklaring beschikbaar bij de internationale apotheek in Venlo. Het betekent veel administratief werk voor de huisartsen. Het vaccin is wel rechtstreeks te verkrijgen bij Duitse en Belgische apotheken. Verder verneem ik via de media dat GlaxoSmithKline het vaccin landelijk per 1 september beschikbaar zou kunnen hebben voor gebruik in het Rijksvaccinatieprogramma. Het is zeer gewenst dat de administratieve procedures vereenvoudigd worden en het nieuwe vaccin zo snel mogelijk voor gebruik in het Rijksvaccinatieprogramma beschikbaar komt. Intussen zal het voor die ouders die dat wensen gemakkelijk verkrijgbaar moeten zijn bij de apotheken in ons land.

H.K.A. Visser